Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 26-02-2023

geëchauffeerd

betekenis & definitie

(19e eeuw) (< Fr.) (euf.) driftig, boos.

• ‘Hi! hi!’ lachte mademoiselle half hoorbaar, - en Clementine rilde, omdat zij begreep, dat de Française wist, dat zij haar vader bedroog; maar zij keek haar weder zoo fier aan, dat mademoiselle geen lust gevoelde weder te lachen, maar verder heel nederig bleef en belangstellend vroeg, of Clementine niet wel was, omdat zij zoo geëchauffeerd er uitzag, en eindelijk heen ging, zonder, zoover Clementine wist, iets meegenomen te hebben. (Mark Prager Lindo: Volledige werken van den ouden heer Smits. 1883)
• Maar jammer is het: met bestofte schoenen en een geéchauffeerd gelaat behoort de Prins van het sprookje zich aan de betooverde jonkvrouw voor het eerst niet te vertoonen.’ (De Gids. Jaargang 53. 1889)
• Een boerenarbeider die met de koestal vertrouwd is, en een minder fijne neus heeft dan een stadsheer, vindt in een woord als stront niets aanstoteliks. Een trapje hoger zal men stank en stinken nog aanvaarden. Weer iets hoger kan zweten er nog door, dat voor dames al onaannemelik wordt, en voor transpireren moet wijken. Bij uiterste verfijning gaat men spreken van geéchauffeerd, van chemise, en moet zelfs verschonen wijken voor changeren. Preutse dames vermijden zelfs het woord broek. (De Nieuwe Taalgids. Jaargang 14. 1920)

< >