1) (2006) (Antwerpen, sch.) sperma dat niet veel waard is, waarmee geen vrouw zwanger raakt. Fluitje is in Antwerpen een spottende benaming voor een kleine penis.
• (Freddy Michiels: Het Groot Sinjorenboek. Woordenlijst Antwerpse taal. 2006)
• De legende wil dat een zekere Nederlandse kroegbaas genaamd Willem, in café het Leeuwke, niet ver van de Vrijdagmarkt, jarenlang Nederlands fluitjesbier tapte in Belgische pilsglazen. Daar bezijden gedenken we de weerzinwekkende Antwerpse uitdrukking ‘fluitjesmelk’, dat duidt op halfvolle melk, maar ook op onvruchtbaar mensenzaad. Zoals Freddy Michiels noteert in zijn Antwerpse woordenboek: “Hoelaank zit de Jef na al te oefene op Greta, ik geloëf dat hem schiet mee fleutjesmelk.” (Deze week, 15/05/2019)
2) (W.O. II) (Gent) afgeroomde melk; taptemelk.
• (Edmond Cocquyt: Nieuw Gents Idioticon. 1995)