(2016) (ook: fakking) (< Eng.) (stud.) eufemisme voor fucking, gebruikt als krachtterm of ter versterking van iets. Zie ook: fak*.
• Ow, ow, ow, wat zijn die borsten fakking destructief, hij kwijlt, sterft, snakt, maar als hij klaar is gekomen zijn het alleen nog hompen vet en klieren. (Stella Bergsma: Pussy album. 2016)
• Iedereen heeft z’n eigen fakking leven. (Robert van Eijden: Paradijs bij het dashboardlicht. 2018)
• Nemo had gelijk: ze is niet nep of manipulatief, ze is gewoon aardig, en lief. En ik ben een facking last. (Lotte Kok: Skydancer. 2018)
• ‘Kappen, Larie,’ zegt Roest. ‘Waar blijft die fakking ambulance nou?’ (Martje van der Brug: Zo doen we dat hier. 2018)
• Facking: verbastering van fucking, gebruikt als krachtterm. (Ykwinno Hensen, Jacomine Nortier & Sterre Leufkens: Het verschil tussen lid zijn en lit zijn. Een sociolinguïstische vergelijking tussen Studententaal en Straattaal. 2018)
• Mag ik dan vaststellen dat dit voor ons ook fakking klote is? (Martje van der Brug: Zo doen we dat hier. 2018)
• Weer naar zo”n saai huis op een kale vlakte met klote wifi waarmee je een half uur nodig hebt om een Netflix aflevering naar binnen te halen. En dan dat fakking zwembad: toen ik negen was zwom ik al met drie slagen van de ene naar de andere kant. (Bas van der Velde: Woeltand. 2019)
• Dit is een facking missie, Cleo! Geen schoolreisje. (Vanessa Gerrits: Hashtag hiernamaals. 2019)
• Vandaag is één fakking koude vrijdag…. (Vrij Nederland, februari 2019)
• (Nicoline van der Sijs, Lauren Fonteyn en Marten van der Meulen: Wat gebeurt er in het Nederlands?! 2021) p. 87
• Ik ben toch geen fakking hartchirurg, die 24/7 stand-by moet zijn. Ik ben net drie dagen geleden geopereerd aan mijn knie! Heb fakking veel pijn, ben fakking high van de oxycodon en door de antibiotica loopt mijn stront als diarree langs mijn benen mijn bed in, waar ik ’s ochtends in wakker word. (Maryam Hassouni: Wat de fak. 2022)