(1964) (inf.) ergens grondig de pest aan hebben.
• We bedankten hem en lachten inwendig om de verbaasde smoelen van de rooie en de overige employés. Ik wed dat die rooie mooi de kelere in gehad zal hebben. (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. 1964)
• Ik kreeg zwaar de kelere in. (Haring Arie: Een leven aan de Amsterdamse zelfkant. 1968)
• Ik had er weleens de kolere over in als ze vreemde kinderen aanhaalde, terwijl haar eigen jongen... misschien kon ze het gewoon niet accepteren, dat hij zo was. (Kees van Beijnum: Over het IJ. 1991)
• Ik maak me er vaak met een grapje van af. “Ik ken niemand die de was zo geil kan opvouwen als hij”, grijns ik, maar stiekem heb ik de klere in. (Roos Schlikker: We rommelen maar wat aan. 2016)
• Gerrit heeft de kolere in. Zorgen. Ziek zijn is slecht nieuws, en als je 91 bent nog slechter. (HP/ De Tijd, december 2018)