Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 07-10-2024

drankduivel

betekenis & definitie

(19e eeuw) demon die aanzet tot drankmisbruik. In Gent ook een pejoratieve benaming voor jenever (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1974). Naar analogie van geldduivel.

• Op zijne terugreis trakteert hij zijn afgoden op den heuvel; in zijn bosch weêrgekeerd, zit hij neder met zijn kalebas en de drankduivel vernielt elken sprank van hooger leven. (Jan Herman de Ridder: Een levensteeken op een doodenveld. 1857)
• Ik dacht aan de dame met den rooden shawl, aan de verschrikkelijke lotgevallen, waarvan zoovele oude kleêren en andere voorwerpen konden spreken, aan den speelduivel, den drankduivel en nog andere duivels, die aan de ‘Voddenmarkt’ zulk een groot contingent leveren, en het kwam mij voor dat de engelsche psycholoog wel eens kennis had mogen maken met de ‘Voddenmarkt,’ de schatkamer van die duivels, alvorens zijne ervaringen over de geheimen van het vrouwelijk gemoed in het licht te geven. (De Belgische Illustratie. Jaargang 4. 1871-1872)
• De hoogleeraar van 1904 kon uit zijn zorgvuldig verzamelde aanteekeningen nog voorbeelden genoeg van teveel biergenot aanhalen, de groen moest nog steeds een Nieuw-Testament ('n kurketrekker) bij zich hebben en was ‘kellner in dienst van den drankduivel’, die hem zelf ook niet meer met rust liet. (A.C.J. de Vrankrijker: Vier eeuwen Nederlandsch studentenleven. 1939)

< >