Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 16-03-2024

doom en gloom

betekenis & definitie

(1982) (< Eng.) gevoel van pessimisme of moedeloosheid.

• Bij de bijeenkomst in Rotterdam die achter gesloten deuren werd gehouden opdat men onbelemmerd met elkaar kon discussiëren, was het niet anders. Want wij leven volgens deze heren in een land waar je de jeugd uitsluitend tot demonstreren over onzinnige onderwerpen krijgt en het verder "doom en gloom" is. (NRC Handelsblad, 16/06/1982)
• In de realiteit van de Navo-planning is het fofa-plan van Rogers, dat ook voorziet in aanvallen dieper op vijandelijk gebied, teruggebracht tot een richtlijn voor de planning in de jaren negentig: vooralsnog onverplichtend voor de lidstaten. "De profeten van "doom en gloom" miskennen, zo zegt een hoge Navo-functionaris, dat de Europese Navo-landen het afgelopen decennium wel degelijk een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan de conventionele defensie." (NRC Handelsblad, 04/12/1984)
• Buiten Nederland is het nog veel erger. Als we de economische experts mogen geloven is het één en al 'doom en gloom' in de wereld. De Amerikaanse economie dreigt voor de derde keer in twee jaar tijd te vervallen in recessie. In Japan staan de zaken er slechter voor dan menig Japankenner een jaar geleden had durven voorspellen. (Leeuwarder courant, 17/10/1992)
• Op dit moment zijn de depressie-verhalen weer in zwang. De wereld verkeert in malheur, de mensen in zak en as en dus krijgen de profeten van 'doom en gloom' ruim baan hun sombere boodschap te verkondigen. De overeenkomsten met de jaren dertig vliegen je om de oren. (Leeuwarder courant, 11/12/1993)

< >