(1920) (Barg.) strop; galg. Syn.: drie* balken; Lijntje* Nijpkeels; Lijntje’s* dochter. De beul noemde men destijds de galgenkapelaan*.
• Het slang en in het biezonder de boeventaal, heeft eigen termen voor de gevangenis: bak, doos, kast, nor, het grote pakhuis, het hotel de houten lepel, het rooie dorp, de paraplu. Gevangenisstraf ondergaan heet: zitten, uit logeren gaan. Zo had de oudere boeventaal tal van woorden voor de beul, ophangen, de galg en de strop (het hennepen venster, de halssnoer, de dochter van de touwslager, met Catelijntje trouwen). (De Nieuwe Taalgids. Jaargang 14. 1920)
Gepubliceerd op 01-06-2020
dochter van de touwslager
betekenis & definitie