(1887) (euf.) sterven. Eigenlijk: het opgeven; ergens mee stoppen. In Vlaanderen vrij algemeen gebruikt, in Nederland vnl. wielertaal. Wielercommentator Barend Barendse maakte deze uitdrukking in de jaren zestig van de twintigste eeuw populair bij het grote publiek. Mogelijk heeft deze uitdrukking te maken met ‘het niet overleven van de maand maart’. Maarten van Nierop geeft in zijn boek ‘De taal waarmee wij leven’ (1962) enkele mogelijke herkomstverklaringen: het feit dat in maart veel oude mensen zouden sterven; het feit dat maart de vastenmaand is, waarin vroeger ook niet gerookt werd; de ‘pijpers’ (blazers) op een bruiloft die hun ‘pijp’ (muziekinstrument) aan de ‘maarte’ (dienstmeid) geven om zichzelf vervolgens ook in het feestgedruis te storten. Volgens anderen zou de uidrukking dan weer teruggaan tot de Duitse protestantse theoloog en reformator, Maarten Luther. De oorspronkelijke zegswijze zou dan geweest zijn: 'de pij aan Maarten geven, hetgeen zoveel wou zeggen als 'het katholieke geloof afzweren. En vandaar: ergens mee stoppen.
• Zijnen moed verliezen: de pijp aan Merten geven, den moed in de schoenen laten zinken. – Schept moed: het zal wel beteren, als 't ergste door is. (Amaat Honoraat Joos: Schatten uit de volkstaal. 1887)
• De pijp aan Marten geven, eene zaak opgeven, den moed verliezen. (Amaat Joos: Waas Idioticon. 1900)
• De pijp aan Merten geven, den moed opgeven, eene zaak opgeven, er van uitscheiden. (Jozef Cornelissen & Jan Baptist Vervliet: Idioticon van het Antwerpsch dialect. 1900)
• Laat den 'boel maar waaien’, zei Dolleman, is een uitdrukking, voortlevend in den mond des volks, waar men 'zich niets aantrekt van al wat er drukt en de pijp aan Maarten geeft’. (Eindhovensch dagblad, 08/07/1916)
• Ik en heb geen goesting in niks, antwoordde Toone. Ik ben precies alsof ik niet ziek of niet gezond en ben. Alles steekt me tegen en ik zou me hier kunnen neersmijten en voor altijd de pijp aan Maarten geven! (F. Decoster: Vlaamsche zielen in den Europeeschen wereldbrand. 1917)
• Daar de meisjes van vier tot zes honderd frank gingen, gaf menig trouwlustig jongeling, die aanvankelijk moedig aan 't sparen was gegaan, de pijp aan Maarten, toen hij besefte dat hij nooit zoo'n kolossale som bijeen zou krijgen. (Amaat Burssens: Een Vlaming op reis door Kongo. 1929)
• Wij zijn als munten die geen waarde meer hebben. Ik geloof, dat het beter zou zijn als wij op ons veertigste jaar de pijp aan Maarten mochten geven. (André Demedts: Afrekening. 1938)
• Reeds in de vierde rit gaf hij de pijp aan Maarten. (Achiel Van Den Broeck: De geschiedenis van de Ronde van Frankrijk. 1949)
• Marten. Mansnaam. Daarnaast Maarten. De pijp aan — geven, iets opgeven; sterven. (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1950)
• De pijp aan Marten geven, den moed opgeven, van iets afzien. (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1950)
• De volgwagen zat overvol met andere Zwitsers die al eerder de pijp aan Maarten hadden gegeven. (de Telegraaf, 10/04/1958)
• Na tien kilometer gaf de West-Duitser Eddy Ziegler de pijp aan Maarten. Hjj klaagde over pijn in zijn rechterknie, liet zich afzakken en zei veelbetekenend: „Kaput". (de Waarheid, 13/05/1960)
• (Maarten van Nierop: De taal waarmee wij leven. 1962) p. 78
• Er is ‘n Amsterdammer doodgegaan
Hij zat gewoon in z’n café te kaarten
Hij kreeg ‘n glaasje bier van tante Sjaan
En hupsakee, hij gaf de pijp aan Maarten.
(Johnny Kraaykamp: Er is ‘n Amsterdammer doodgegaan. 1975)
• Dan begint de motor van de jeep te pruttelen. Nog even en het ding geeft de pijp aan Maarten. (Rudolf Geel: Verliefdheid is een raar gevoel. 1980)
• Dan was er altijd nog die drie miljoen gulden bij de politie en staat Vermeulen op het punt de pijp aan Maarten te geven. (Bert Hiddema: Zwart geld. 1983)
• (Tony R. De Bruyne: Soldatentaal 1914-1918. 1994)
• Haar grootmoeder maakte niet veel complimenten maar ze vond toch dat een dame niet babbelde over haar kleine ongemakken, en zelf zocht ze soelaas bij haar trouwe nachtspiegel, waarin haar klare beekje nog klaterde toen haar echtgenoot allang de pijp aan Maarten had gegeven. (Monika van Paemel: De vermaledijde vaders. 1985)
• Zonder dope had ik de pijp gegarandeerd aan Maarten gegeven. (J.A. Deelder: Angel Eyes. 1998)
• In Nederland lopen duizenden artsen en verpleegkundigen rond die gefrustreerd de pijp aan Maarten hebben gegeven omdat het verantwoordelijke ministerie alleen in kleine lettertjes kon denken. Nu het te laat is, moeten Poolse collega's uitkomst bieden. (NRC Handelsblad, 30/12/2000)
• (Herman J. Claeys: Vlaams Dialecten woordenboek. 2001)
• (Drs. H. Mandos & M. Mandos-Van de Pol: De Brabantse spreekwoorden. 6e druk. 2003)
• Je bent dood, gestorven. Je hebt de pijp aan Maarten gegeven, zogezegd. (Pieter Waterdrinker: Montagne Russe. 2007)
• Er waren nu vijf dagen voorbij gegaan sinds de Bolle de pijp aan Maarten had gegeven, en zo langzamerhand was hij ten einde raad. (Pieter Bart Korthuis: Penoza. 2010)
• Hij pakte zijn biezen. Hij gaf er de brui aan. Hij gaf de pijp aan Maarten. (Robert Anker: Oorlogshond. 2011)
• Dus na een halfjaar, een gewichtsverlies van vijftien kilo, meer seks dan we ooit hadden gehad en de saaiste maanden uit ons leven, gaven we de pijp aan Maarten. Fuck it. We waren gekke Henkie niet. (Jan Heemskerk & Marcel Langedijk: Handboek voor de liefdespartner. 2012)
• (Jan Stroop: De taal, die weet wat. 2014)