(1923, vero.) (ook: de p of de pé) (inf.) verschrikkelijk het land (aan iets) hebben. Afkorting van `de pest'. Syn. de kanker in hebben.
• Beroerd hoor, zo'n grote man; ook om de pé in te krijgen as-je dan telkens weer van voren af aan ziek wordt. (Theo Thijssen: Kees de jongen, 1923)
• 't Ouwe liedje, hè: der Mann muss ins feindliche Leben hinaus... de vrouw mag tenminste thuis de pee in hebben! (A.M. de Jong: Frank van Wezels roemruchte jaren, 1928)
• Minzaam ben jij. Heb je er de pee in? (Diet Kramer: Roeland Westwout. Roman over jonge menschen. 1940)
• Maar aan mij heeft hij op een verschrikkelijke manier de p... (Simon Vestdijk: De koperen tuin. 1950)
• Ik heb aan niets zo de pee als aan Engelsen. (Willy van der Heide: Sensatie op een Engelse vrachtboot. 1950)
• Ik heb zo reusachtig de pee in, omdat ik zo stom gedaan heb met die De Soto. (Willy van der Heide: Wilde sport om een nummerbord. 1957)
• Hij heeft alleen maar de pé in, dat hij niet zo slim en leep is geweest als anders en nu zelf óók in dit hok is terecht gekomen. (Willy van der Heide: Hoog spel in Hongkong. 1959)
• ‘Want anders heeft hij toch nooit zó de pee in,’ merkte Adriana wijs op. (Gertie Evenhuis: Verdreven vloot. 1962)
• Mijn vrouw zal wel weer de pee in hebben. (A.C. Baantjer: Een strop voor Bobby. 1964)
• Want na zoenen komt vers 2. En aan vers 2 heb ik de p. (Adèle Bloemendaal: Een tikkeltje indolent. 1967)
• Waarom had ze er altijd even de pé over in, zij niet alleen, de andere meisjes ook. (Miep Diekmann: De dagen van Olim. 1971)
• Dus Willemien danig de pee in. (Arie B. Hiddema: Kif kif, 1973)
• ‘Je vader zou nu vreselijk de pee in hebben gehad,’ zegt mijn moeder stralend… (Kees van Kooten: Koot graaft zich autobio. 1979)
• Cor had er de pé over in! (Wim Kan: Burmadagboek 1942-45, gepubliceerd in 1986)
• Margot heeft er een beetje de pé over in! (Ben Borgart: Een getekend mens, 1986)
• Zo liet ik in de slotpotpourri een paar steekjes vallen. Jammer van de succesvolle avond. Zwaar de pé in, maar het was natuurlijk weer de verandering die me de das omdeed. (Wim Kan: De dagboeken van Wim Kan 1968-1983. De televisietijd. 1989)
• Fred zal wel een beetje de pee inhebben, dat hij me niet meer zag, maar ach, hij heeft het niet uit zijn eigen zak hoeven te betalen. (Joop Waasdorp: De verhalen. 1989)
• (Richard Cress: Petjoh. Woorden en wetenswaardigheden uit het Indische verleden. 1998)
• Hij liep bitter terug naar het hotel, en kroop in bed om warm te worden. ‘Ik heb de pee in,’ zei hij hardop. (Rinus Ferdinandusse en Tomas Ross: De mannen van de maandagochtend. 2003)
• De peej in hébbe. De pee in hebben. Boos en ontevreden zijn. Waarschijnlijk staat peej hier voor pest. (Cor & Jos Swanenberg: Bij wijze van spreuken. Brabantse spreuken vergaard en verklaard. 2008)
• … met het gevolg dat-ie elke dag met de pé in zijn lijf naar de rokerij stapt, want het werk dat-ie bij de “ouwe” baas deed met plezier, doet-ie bij Jasper met de smoor in zijn lijf. (Catalijn Claes: Boven alle vragen. 2009)
• Langs het water loopt Krijger als een gekooid beest heen en weer, met een kop vol zorg en de pee in zijn lijf dat hij zo lang op Piet Govers moet wachten. (Catalijn Claes: Steenzetters. 2013)
• Hij denkt: op de grens van andermans viswater, en de vissers daar zullen danig de pee inhebben, ze zien het als onderkruiperij … (Catalijn Claes: Open einde. 2014)
• En Ankie roept luid: ‘Haha, hij heeft de pee in, dan doet-ie altijd zo vervelend.’ (Catalijn Claes: Waakvlam van de hoop. 2017)
• En Koos Versteeg heeft het nakijken. En de pee in, je wilt het niet weten. (Catalijn Claes: Ruwe bolsters. 2018)
• Houd je niet voor d’n domme, Heleen. Je had er enorm de pee over in, dat ik hem van je had gebietst. (René van Rooij: Het korte leven van Heleen. 2018)
• Nog altijd in de pee over Leenders? Een prima kracht, je vader kan het weten. (Catalijn Claes: Geleende tijd. 2019)