(1946) (uitroep) oorspr. de titel van een populair radioprogramma. Catchphrase die nog wel eens opduikt.
• Met een rede, die een citaat uit „De gewone man zegt er het zijne van" tot begin had en die aan het slot een poging tot beantwoording van de waarheidsvraag in de lyrische poëzie bevatte, aanvaardde prof. dr. P. Minderaa gistermiddag in het vrijwel geheel gevulde groot-auditorium van de Leidse universiteit officieel het ambt van buitengewoon hoogleraar in de Nederlandse taal- en letterkunde, welk ambt in feite reeds ongeveer een jaar door hem wordt uitgeoefend. (Het Parool, 17/12/1949)
• Minister Lieftinck moet het niet wagen, het masker voor te binden!".... dan komt hij op het terrein van „de gewone man zegt er het zijne van. (De Telegraaf, 18/03/1950)
• (Henk van Gelder: Aju paraplu: gevleugelde woorden van radio en televisie. 1993)
• de gewone man zegt er het zijne van • Spreekwoordelijk geworden titel van een kro-radioprogramma uit de periode 1946-1958. Volgens schrijver-journalist Henk van Gelder werd de uitdrukking meestal gebruikt in enigszins misprijzende zin: ‘Zozo, de gewone man zegt er óók het zijne van’ (Henk van Gelder, Aju Paraplu; gevleugelde woorden van radio en televisie, 1993).
• (Wim Daniëls: Mieters. De taal van de jaren vijftig. 2012)
• Lucebert schreef onder het kopje 'Levensinstinct of de gewone man zegt er het zijne van' dat het levensinstinct van de gewone man gevaarlijk dicht bij het 'gesundes Volksempfinden' kwam. (Wim Hazeu: Lucebert: Biografie. 2018)