Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 09-02-2024

dat zit snor

betekenis & definitie

(1947) (oorspr. sold. en mar., thans inf.) dat is in orde, voor elkaar. Syn. dat zit gescheten*. Van Dale veronderstelt een betekenisontwikkeling zoals in de uitdrukking 'dat heeft ponum (gezicht)'. Snor zou hier ook kunnen teruggaan op 'sonoor' (helder klinkend). Zie hiervoor Onze Taal (oktober 2009, p. 287). Verder is een snor een zeer opvallend onderdeel van het gezicht, het maakt dat iemand er staat. Vgl. verder nog de uitdrukking 'laat ie snor zijn' die in dezelfde periode opgang maakte.

• Lunteren zit niet helemaal snor mannen!! ledereen is opgetogen als je hen vraagt, maar wordt ingetogen als je iets meer wilt weten. Totdat .... de brownie van een Westzaner publiciteit heeft gegeven over de wijze waarop daar huisgehouden is. Allereerst zijn de soepele swingbenen en het charmante vingertje van „worteltje boven’ in al hun gratie aan de vergetelheid ontrukt, om van de twee orkestleden die er ook op staan nog maar te zwijgen. (De nop; sportblad voor Noord-Holland, 04/09/1947)
• “'t Sit nou wel snor..." zegt ie en hij had niet eens „Amsterdam" op z'n jungle-hoed hoeven te schilderen. (J.W. Hofwijk: Blubber. 1948)
• „En hoe gaat het thuis?” vraag ik. „Best,” zegt Toon, heel goed. De vrouw en de kinders maken het prima. Nee, dat zit wel snor. De oudste, Trees, gaat dit jaar nog trouwen.” (Nieuw spoor; maandblad voor het personeel der N.V. Nederlandsche Spoorwegen. 1949/10)
• Klaas zegt, dat zijn pakket „pikobello” is overgekomen, „dus dat zit snor”. (De nop; sportblad voor Noord-Holland, 19/01/1950)
• En jullie zaten óók niet helemaal snor, want je had die kist natuurlijk meteen naar de politie moeten brengen in plaats van er thuis mee te gaan spelen. (Willy van der Heide: Een speurtocht door Noord-Afrika. 1952)
• Alkmaar dreigt dicht te groeien van de snorren. De eerste burger en zijn raad lopen er ook al mee. In Leiden en in andere plaatsen uit de omgeving groeit de voelhorensolidariteit. Een groot deel van Zuid-Holland zit „snor". Alle mannen moeten een snor dragen. Alle vrouwen moeten een snor dragen. Alle kinderen moeten een snor dragen. (Het vrije volk, 04/06/1954)
• Uiterlijk zat het dus wel snor.... (Simon Carmiggelt: Haasje over. 1957)
• Nee, mijnheer Rivers . . . het zit niet helemaal snor met de inhoud van die kisten!) (Willy van der Heide: Hoog spel in Hong Kong. 1958)
• Als de goedkeuringen zo vlot verlopen als het bakken van de bollen, dan zit het wel snor. (Woerdensch Weekblad, 13/02/1959)
• Nee, met de klompen zit het nog wel "snor". (Leidsche Courant, 24/09/1960)
• 'Mijn repetities waren prima', antwoordde de jongen, 'dus dat rapport
zit wel snor. (Meyer Sluyser: Tussen speurders en spionnen. 1960)
• Die jenever wist Barry altijd te versieren, want hij was hulp in de keuken en van de proviandmeester. Dus dat zat allemaal snor. (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. 1964)
• Dat zit wel snor, Henk. (Simon Carmiggelt: Later is te laat. 1964)
• Dat zit hier wel snor. De boerin vraagt of we al gegeten hebben, anders kunnen we meteen mee eten als we willen: er wordt net opgeschept. (Johan Fabricius: Dag, Leidseplein. 1965)
• Voorzichtig peddelde ik achteruit naar open zee.
“Dat zit wel snjor,” was mijn conclusie. (Leonard Huizinga: Prins Adriaan en Prins Olivier. 1969)
• Toen heb ik die snuiters in Hilversum opgebeld en ik heb gevraagd: Ben Hur, zit dat ook snor? (Rinus Ferdinandusse: De zoon van ouwe klare, 1969)
• Meneer Verduyn Tenoever rookte alleen maar Amerikanen, waar ik niet van hou - misschien zat het daarom al niet zo snor tussen ons. (Johan Fabricius: Voorrijden, mevrouw? 1969)
• Dat zit wel goed man. Dat zit wel snor. (Hans Plomp: Het Amsterdams Dodenboekje, 1970)
• 't Zit weer snor, hoor. (Simon Carmiggelt: Twijfelen is toegestaan. 1970)
• (Enno Endt & Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
• Gestegen volkstaal is o.a. afgaan ‘een figuur slaan’, belazeren, bietsen, geheid ‘stellig’ ibbel, ‘akelig’, kachel ‘dronken’, kak, met iets kappen, miskleunen, uit de kunst als uitdrukking van waardering, ontiegelijk, pet ‘iets waardeloos’, schnabbel ‘bijverdienste’, dat zit wel snor, op iemand vallen ‘verliefd worden’ (Endt 1972). (Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Jaargang 90. 1974)
• Als je voorzichtig ben, zit het wel snor. (Hermine Heijermans: Leven met eros. 1979)
• ... zodra het hogedrukgebied voor Cartagena opschuift, zitten wij snor. (Bouke B. Jagt: Onder de wolkenwals, 1980)
• (Henk Salleveldt: Het woordenboek van Jan Soldaat in Indonesië. 1980)
• M'n naam zat snor. (J.A. Deelder: Schöne Welt, 1982)
• Met de clip van hun megahit The Reflex lieten de Durans al zien dat het met het visuele aspect van hun live-show wel snor zit. (Oor, 01/12/1984)
• Met die bonus van dertig mille zit het wel snor, ik ben vet over mijn target gegaan vandaag. (Liza van Sambeek: Bloed, zaad en tranen. 2011)
• Ik kende de man nog niet lang, dat geef ik toe, maar hij en ik wisten allebei dat het wel snor zat tussen ons. (Henk van Straten: Superlul. 2011)

< >