(1982) (ook: bruine boon) (racistisch scheldw.) kleurling. Vgl. zwarte* duivel. Te Antwerpen heeft men het over de ‘bruine mannen’ wanneer men allochtonen bedoeld. Zie ook: bruine*.
• ‘En ik wilde u zo graag zien!’ ging ze met haar zangerige stem voort.
‘Nou, dat is dan gebeurd, bruine boon.’ (Heere Heeresma: Een hete ijssalon. 1982)
• Ik ontmoet winkeliers die consequent over ‘bruine apen’ dan wel ‘apies’ spreken. Als ik vraag of ze niet horen dat dat discriminerend klinkt, tonen ze zich verongelijkt. (Vrij Nederland, 16/01/1988)
• (Tony Rombouts & Bert Bevers: Antwaarps Nederlands Woordenboek. Vierde herziene druk. 2006)
• Ze vertelt dat ze de Luchtbalboys vroeger altijd “de bruine apen” noemden. En hoe “zeer dat dat elke keer deed”. “We hebben ons gasten dan geleerd om altijd “dank u, meneer” te zeggen. Of “alstublieft”. Opdat ze nooit meer bruine apen zouden roepen.” (Stijn Tormans: Verhalen en reportages. 2010)
Gepubliceerd op 11-05-2020
bruine aap
betekenis & definitie