Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 21-06-2022

Bob de Bouwer

betekenis & definitie

(2005) (sch.) werkman. Naar een bekend televisiepersonnage, populair bij kleuters.

• ,,Softwareontwikkelaars leiden soms aan een Bob de Bouwer' syndroom.'' Bob de Bouwer is de huizen bouwende en reparerende ster van een tv-reeks voor kinderen. Zijn helpers, een stel sympathieke pratende machines, roepen bij elk bouwprobleem uit: ,,Bob de Bouwer, kunnen wij het maken? Bob de Bouwer?'' Waarop het antwoord luidt: ,,Nou en of!'' (De Standaard, 03/06/2005)
• Ik zit in het OCMW sinds 1 april 1977 en was 24 jaar lang voorzitter. Ik begon met een rusthuis met 59 bedden waar vier nonnen en zestig personeelsleden werkten. Nu staat er een nieuw rusthuis met negentig bedden, beheren we weldra zestig serviceflats, staat er een nieuw administratiegebouw en liggen er plannen klaar voor het nieuwe 'Sociaal Huis'. Je zou me een Bob de Bouwer kunnen noemen. (Gazet van Antwerpen, 30/12/2006)
• Ik kom bijna nooit bij de haringstal omdat ik vegetariër ben. Maar ik heb Bob de Bouwers over de vloer en grote werkende mannen lusten bij de lunch nou eenmaal graag een haring. (Lenette van Dongen: Morgen ga ik weer van hem houden. 2008)
• Karel De Gucht zoals we hem niet vaak te zien krijgen. Tijdens de laatste dag van zijn bezoek aan Australië ruilde onze minister van Buitenlandse Zaken zijn deftig pak gisteren voor een 'Bob de Bouwer-look'. Met een helm op het hoofd, een potsierlijke zonnebril op zijn neus en gehuld in een fluohesje, bracht hij een bezoek aan een baggerproject van Jan De Nul in Perth. (Het Laatste Nieuws, 08/05/2009)

< >