(1977) (inf.) erg warm; erg geil.
• Als het zomer was en bloedjeheet, zette ik de verwarming op rood, zodat de collega's bij de chefs gingen klagen' als er één flauw viel. (Het vrije volk, 02/04/1977)
• Op alle vier de verdiepingen van de kunstbeurs was het bloedjeheet; in zijn expositiekamer had hij de verwarming maar uitgezet. (Trouw, 17/02/1994)
• En van dansen werd ik altijd bloedjeheet, nog steeds – heb jij dat niet? (Lydia Rood: Gedeelde genoegens. 1996)
• En ze haalt zich voor de geest hoe bloedjeheet het die dag was. (Brabants Dagblad, 15/03/1997)
Gepubliceerd op 22-04-2020
bloedjeheet
betekenis & definitie