1) (1955) (inf.) naaste vriend. Vgl. billenmaatje*.
• Het gaat om ene Willem Burg, (Rijk de Gooyer), een virtuoos inbreker en messenwerper, die met zijn „bloedgabber" De Bonk (Jon Bluming) op de Amsterdamse Zeedijk woont. (De Telegraaf, 24/05/1972)
• Dat Van Hout direct na zijn vrijlating met zijn 'bloedgabber' Willem Holleeder (alias de Neus) opnieuw het criminele circuit indook is één. (Trouw, 20/03/1998)
• (Jan Berns m.m.v. Jolanda van den Braak: Taal in stad en land. Amsterdams. 2002)
• De 44-jarige Cor Van Hout was een crimineel zoals weinig andere criminelen. Eeuwige roem in het misdaadmilieu vergaarde hij in 1983 met de ontvoering van Alfred Heineken. Maar zijn criminele ambities leverden hem niet enkel maar vrienden en 'bloedgabbers' op. (De Morgen, 01/02/2003)
• Wim Scheffer en Henkie van Reken waren bloedgabbers, ze waren dag en nacht bij elkaar en ze waren ook nog eens zwagers. (Hendrik Jan Korterink: De Haagse penose. Achter de schermen van een gesloten onderwereld. 2012)
• Hij is doodsbang voor Holleeder, die ruzie heeft gekregen met zijn oude bloedgabber en mede-Heinekenontvoerder Cor van Hout. (Mick van Wely: Levenslang. 2013)
• Filmmaker Roy Dames filmde de handel en wandel van de Amsterdamse bloedgabbers Rooie Jos, Verbrande Herman, Dikke Bobbie en Jantje van Amsterdam, jongens uit de ‘nette criminaliteit’. (Eva Hoeke: De stad, de kroeg en de man. 2014)
2) (2016) (steeds meerv.) (inf.) sinaasappels.
• Als ik sinaasappels bij de groenteboer bestel, roept hij luidkeels door de zaak: ‘Tien van onze overheerlijke, oranje bloedgabbers om in te bijten. Meneertje weet wat lekker is.’ (Maarten Spanjer: Spanjer in stukken. 2016)