(17e eeuw apewerck) (inf.) moeizaam, ondankbaar werk.
• „De heer van Pallant, hier aengekomen, beklaecht sich seer over de gedaene propositie, en insonderheyt over Zeelandt, die hem belooft hadde te secunderen ende sonder welcke hy dit apewerck niet soude hebben aengevangen. (Brieven aan Johan de Witt. 1648-1672)
• Want hij werkt op een kantoor. Nu komt een bitter lachje. „Tja, druk. Zinloos druk,” zegt hij„’t Is apenwerk.” (Het Rotterdamsch parool, 24/03/1960)
• „We staan pas aan het begin van een heilzame ontwikkeling, die de maatschappij produktiever en menselijker zal maken. Dat wordt vaak onvoldoende onderkend. De mensen zien alleen maar de zwarte kanten op korte termijn". „Het apenwerk zal straks door robots worden overgenomen. En terecht", vindt Wensink. (Leeuwarder courant, 21/06/1980)