Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 24-07-2020

Alice in wonderland.

betekenis & definitie

(19e eeuw) (cliché) uitdrukking gebruikt wanneer iemand zich in een vreemde, sprookjesachtige omgeving bevind. Naar het gelijknamige boek van Lewis Carroll (echte naam: C.L. Dodgson) (1832–1898), die het schreef voor zijn dochter. In de kinderneurologie bestaat het begrip 'Alice in wonderland-syndroom': een verwijzing naar het boek, waarin een kind allerlei mensen of voorwerpen vervormd ziet. De menselijke waarneming wordt hier vervormd door desoriëntatie van de hersenen.

• Voordien is hij al onrustig en opgewonden; het beeld dat zijn geest van zijn lichaam heeft, raakt verwrongen — hij kan, om maar een voorbeeld te noemen, het gevoel krijgen dat zijn hoofd twee keer zo groot is als normaal, een soort Alice-in- Wonderland-effecten. (Leeuwarder courant, 11/03/1960)
• Mijn ogen blijven hangen. En ik krijg zo'n Alice-in-Wonderlandachtig gevoel over me. (Willy van der Heide: Toen ik een nieuw leven ging beginnen en andere waargebeurde verhalen uit de jaren vijftig. 1979)
• Zes jaar doet hij nu onderzoek naar voedselallergie. Dit jaar publiceert hij zijn tweede boek over het onderwerp. Soms, zegt hij, krijgt hij het gevoel regelrecht in Alice in Wonderland aangeland te zijn: „Je begint je echt af te vragen of iedereen wel is wie hij of zij lijkt te zijn. (Trouw, 13/01/1988)
• Ik voelde me Alice in Wonderland. Ik kwam uit Oostzaan, was 24 en had nog nooit een bekende Nederlander gezien. Van de ene op de andere dag werkte ik bij Henk van der Meyden. Ik was er heilig van overtuigd dat ik het kon. Hier is Esther, dacht ik. (de Groene Amsterdammer, 26/07/1995)

< >