Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 11-08-2023

afzoeter

betekenis & definitie

(1955) (Amsterdam, Barg.) standje, berisping. Syn.: bekattering*.

• Dan word je bedankt, meneer! Jij geeft mij toch altijd een afsoeter! (G. P. Smis: Het nieuwe spionnetje. 1955)
• (Jan Berns m.m.v. Jolanda van den Braak: Taal in stad en land. Amsterdams. 2002)
• afzoeter, schrobbering: Trui … is ook blijven staan …: ‘Maak niet zo’n sniekanis tegen die koters, prutbodengezicht!’ Krijgt ie een mooie afsoeter, wordt hij nog linker. (Hans Heestermans & Ditte Simons: Mokums woordenboek. 2014)

< >