(19e eeuw) (scheldw.) promiscue vrouw; vrouw die tenminste één verhouding (of huwelijk) achter de rug heeft. Zij zou dan minder in trek zijn bij de mannen omdat er al een andere vent overheen is geweest. De vrouw in kwestie is niet 'fris' meer. Tegenwoordig vooral van jongere meisjes en door meisjes gezegd. De term suggereert dat meisjes die voor hun plezier seks hebben gehad, als minderwaardig worden beschouwd. De laatste decennia eveneens van toepassing op mannen die al met meerdere vrouwen gevrijd hebben. Syn.: afgereden* fiets.
• Het is eene afgelikte boterham. [De boterham, als een voornaam deel van ons voedsel uitmakende, wordt spreekwoordelijk op het levensgenot toegepast. De afgelikte boterham wordt oneigentlijk gebruikt voor vrouwen of meisjes, die zich niet eerbaar hebben gedragen.] (P.J. Harrebomée: Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal. 1858-1862)
• … maar zij... zij zat 'r maar mooi mee... ja, as je trouwde, dan was 't niks, maar zoo, ja, wie wou d'r nou nog zoo een, die al met 'n ander geweest was... 'n afgelikte boteram... (Jacob de Haan: Kanalje. 1903)
• 'k zag jou van de week wel schuiven.Toen jij de bioscoop uit kwam. Wat liep je an d'r lijf te trekken. Die afgelikte boterham. (J.H. Speenhoff: Liedjes. Ongedateerd)
• ... als ik niet met 'm wil vrijen ben ik preuts en als ik wel wil een afgelikte boter-ham. (Anja Meulenbelt: Voor onszelf. 1979)
• `Afgelikte boterham', zei mijn moeder toen een vriendin van mij voor de twee-de keer ging trouwen. (Bert Hiddema: Zwart geld, 1983)
• Een afgelikte boterham van veertien jaar, noemden ze me. (Hermine de Graaf: Aanklacht tegen onbekend, 1987)
• 'Carmiggelt?' sprak een in het vak vergrijsde collega. 'Ga je Carmiggelt inter-viewen? Dat is toch een afgelikte boterham?' (Piet Piryns: Er is nog zoveel ongezegd. Vraaggesprekken met schrijvers. 1988)
• Je kunt én jong én een afgelikte boterham zijn. (Kees van Beijnum: Dichter op de Zeedijk. 1995)
• Ik zie een hoopvolle jongeman. Hae haet zös, zeve kier op eine aos gehouwd (het werd niets met zijn liefjes), en nou probeert hij troost te zoeken bie ein aafgelekde bóttram, of ei vrouwmes det van het ganse verke gevraete haet: veel seks gehad, zouden we nu zeggen. (Wim Kuipers: Letterbak. Moeles van de sjalevaeger. 1999)
• "O nee, je hebt al twee kinderen, afgelikte boterham!" (de Telegraaf, 24/11/2001)
• Trouwen is tot daaraan toe, maar met een weduwe, een afgelikte boterham, waar zit het je? (Catalijn Claes: Boven alle vragen. 2009)
• Want je moest wel deugdzaam lijken, herinnert ze zich, anders kreeg je ook nog het hardvochtige etiket ‘afgelikte boterham’ van die vreselijke studenten-jongetjes opgeplakt, en dat moest te allen tijde worden voorkomen. (Rudi Wes-ter: Vriendinnen van vroeger, vrouwen van nu. 2012)
• Ze blijft volhouden dat Fons en Marieke in de rups serieus gekust hebben en dat ik mij belachelijk maak door achter een afgelikte boterham aan te lopen. (Marita de Sterck: Valavond. 2014)
De afgelikte boterham hielp de afzichtelijke schooljongen. Op een oude fiets. (James Worthy: Mottenballen voor de ziel. 2016)