Woordenboek der oudheid

Prof. dr. J. Nuchelmans - Dr. J.H. Brouwers (1976)

Gepubliceerd op 18-06-2025

OSCI

betekenis & definitie

Osci (ouder Opsci, inheems Opikeis, bij griekse auteurs gewoonlijk Οπικοι), oude volksstam in Midden-Italië, naar taal en herkomst behorend tot een van de beide (indo-europese) immigratiegolven der → Italiërs. Reeds ca. 800 vC waren zij woonachtig in hun eigenlijke centrum Campanië, waaruit zij de Siculi hadden verdreven.

Op hun beurt werden de Osci achtereenvolgens overheerst door de Aurunci, de Etruriërs (6e eeuw vC) en tenslotte door de stamverwante → Samnieten (5e eeuw vC), die hun taal en veel van hun (hogere) cultuur overnamen. Als zelfstandig volk hielden de Osci hiermee op te bestaan, doch hun taal, het oskisch, leefde als de officiële taal van hun overwinnaars in grote delen van Italië nog lang voort. Het meeste overigens dat ons over dit volk en zijn historie wordt meegedeeld, is uitermate vaag en soms zelfs duidelijk tegenstrijdig. Zo vindt men met name de naam Osci in antieke bronnen vaak in veel ruimere zin gebruikt, hetzij voor Samnieten, hetzij voor de inwoners van geheel Zuid-Italië. Van de literatuur der Osci legt de → fabula Atellana getuigenis af; ook de schilderkunst schijnt bij hen een hoge graad van ontwikkeling bereikt te hebben.Lit. E. Vetter (PRE 16, 1543-1567). - H. Nissen, Italische Landeskunde 1 (Berlin 1883) 522-539. G. Devoto, Gli antichi Italici2 (Florence 1951). [Brouwers]

< >