Romeinse keizer (161-180) van spaanse afkomst. Hij werd in 121 te Rome als Marcus Annius Catilius Verus geboren uit Marcus Annius Verus, een broer van Antoninus Pius’ gemalin Faustina maior, en Domitia Lucilla, wier familie buiten Rome grote industrieën bezat.
Keizer Hadrianus, die de jongen graag mocht en Verissimus noemde, nam hem reeds op achtjarige leeftijd in het priestercollege der Saliërs op en zag toe op zijn opvoeding, die aan de beste leraren in grammatica, retorica (Fronto, Herodes Atticus), recht en wijsbegeerte werd toevertrouwd. Reeds in 136 ontving hij de toga virilis; voortaan heette hij, evenals zijn vader, Marcus Annius Verus. Op wens van Hadrianus verloofde hij zich met een dochter van de vermoedelijke troonopvolger Ceionius Commodus (Lucius Aelius Caesar). Toen Hadrianus na diens dood (1 januari 138) Marcus’ oom, de latere keizer Antoninus Pius, adopteerde, moest deze dit op zijn beurt doen met Marcus Aurelius en de zoon van de overledene, de latere keizer Lucius → Verus. Marcus Aurelius heette voortaan Marcus Aelius Aurelius Verus (138). Op 10 juli 138 overleed Hadrianus; hij werd opgevolgd door Antoninus Pius.
Tijdens zijn quaestuur (139) verloofde Marcus Aurelius zich met zijn nicht Faustina minor, een dochter van Antoninus Pius; hij ontving de titel Caesar en werd consul in 140. Voorts was hij o.a. princeps iuventutis en lid van het college van de → Arvales. Tijdens zijn tweede consulaat (145) huwde Marcus Aurelius met Faustina. Bij de geboorte van een dochter (146) schonk de keizer hem de tribunicia potestas en het imperium proconsulale, zodat over de opvolging geen onzekerheid meer kon bestaan.In grote toewijding en harmonie leefde Marcus Aurelius aan de zijde van zijn adoptiefvader. Intussen bleef hij zich aan zijn studies wijden, waarbij voortaan onder invloed van de stoïcus Quintus Iunius Rusticus de wijsbegeerte de eerste plaats innam.
Op 7 maart 161, tijdens het derde consulaat van Marcus Aurelius., stierf Antoninus Pius. Onmiddellijk na zijn troonsbestijging verzocht Marcus Aurelius de senaat zijn adoptiefbroer Lucius Verus als gelijkberechtigd medekeizer te erkennen, hetgeen geschiedde. Zo werd, afgezien van het opperpriesterschap, het principaat voor de eerste maal collegiaal. Marcus Aurelius nam de bijnaam Antoninus aan en verloofde zijn dochter Annia Lucilla met Lucius Verus.
Grote rampen troffen intussen het rijk. De stad → Cyzicus werd door een aardbeving zwaar geteisterd, de Chatti vielen Germanië en Raetië binnen, in Britannië kwamen de Caledoniërs in opstand. Tegen een parthisch offensief werd Verus uitgezonden (162); na de verovering van de armeense hoofdstaa Artaxata (163) voegde Marcus Aurelius de titel Armenicus aan zijn naam toe. Op de verovering van Seleucia en Ctesiphon door Avidius Cassius en diens binnendringen in Medië volgden in 166 vrede en een triomf. Een door de soldaten uit het Oosten meegebrachte verwoestende pest maakte het echter onmogelijk alle veroveringen te behouden.
Invallen van de → Marcomannen en Quaden tot zelfs in Italië brachten daarop het hele germaanse grensgebied in beroering. De expeditie van de beide Augusti leidde wel tot hun terugtocht, maar niet tot vrede. Nadat Verus op zijn terugreis naar Rome gestorven was (169), drongen de barbaren opnieuw op, nu in Pannonië. Weliswaar bracht een zege van de keizer daar enige rust, maar spoedig overspoelden Germanen en Jazygen Dacia en Moesia, waarbij ze tot in Klein-Azië en Griekenland doordrongen, waar zij Eleusis verwoestten. Ook in Egypte deden zich moeilijkheden voor, die bedwongen werden door Avidius Cassius, opperbevelhebber over het hele Oosten. Helvius → Pertinax zuiverde intussen Noricum en Raetië.
Eerst in 172 kon Marcus Aurelius overgaan tot de aanval op Quaden, Marcomannen en Jazygen, die in 173, 174 en 175 werden onderworpen. Verdere plannen werden echter verijdeld door een wijdvertakte samenzwering, waarbij Avidius Cassius tot keizer werd uitgeroepen. Bij aankomst van de naar het Oosten geijlde Marcus Aurelius was de usurpator echter al gedood (175). Tijdens de terugreis (176) verloor de keizer in Cappadocië zijn echtgenote, die hem vergezelde en na de overwinning op de Quaden de eretitel mater castrorum had gekregen. Op zijn triomf over Germanen en Sarmaten volgde de verheffing van zijn zoon Commodus tot mederegent, die de titel Imperator kreeg, waaraan later die van Augustus en de tribunicia potestas werden toegevoegd (177). In hetzelfde jaar roerden de Marcomannen zich opnieuw, zodat de keizer opnieuw moest uitrukken.
Op 17 maart 180 stierf hij echter te Vindobona (Wenen) aan de pest, waarna hij werd geconsacreerd. Commodus gaf de campagne op.
Vele monumenten hielden de herinnering aan Marcus Aurelius levend; genoemd moeten vooral worden de hem gewijde reliëfzuil, die thans op de Piazza Colonna te Rome staat, een ruiterstandbeeld op het Capitool, munten, erebogen en talloze beelden en borstbeelden.
Over de regering van Marcus Aurelius ligt de grote tragiek dat juist deze edele en goedwillende keizer met zulke grote onheilen werd geconfronteerd. Door Quintus Iunius Rusticus en de lectuur van → Epictetus ingewijd in de wijsbegeerte van de stoa, interesseerde hij zich alleen voor haar ethische wereldbeschouwing, die zijn richtsnoer en houvast werd in de moeilijke jaren van zijn regering. Zijn in het grieks gestelde Zelfoverpeinzingen (Τα εις εαυτον in 12 boeken) schreef hij vooral in perioden van grote nood; ze zijn een indrukwekkend getuigenis van de moed en de eerlijkheid van een eenzaam man die zijn macht louter als een mogelijkheid tot dienstbetoon aan anderen zag.
De problemen van het rijk noopten tot praktische maatregelen. Zo werd het bestuur in de provincies → Dacia, Raetia en Noricum gewijzigd. Ter bescherming van de grens werden Germanen op de romeinse rivieroever gevestigd. Het aanzien van de senaat werd versterkt, de keizerlijke bureaucratie uitgebreid; fiscus, graanvoorziening en administratie werden verbeterd, de rechtspraak met de grootste zorg behartigd. Waren dit alles belangrijke verbeteringen, een vernieuwer was Marcus Aurelius niet: daartoe ontbrak hem de vooruitziende verbeeldingskracht, wel mede als gevolg van zijn stoïsche zelfgenoegzaamheid. De vele en langdurige oorlogen tastten de economie aan en waren onheilspellende voorboden van een naderende crisis, die door het zorgvuldig bestuur en de materiële voorspoed nauwelijks verheeld en in het geheel niet afgewend konden worden.
Lit. Historia Augusta, Vitae Antonini Pii, Marei, Lucii Veri, Avidii Cassii, Commodi. Cassius Dio, boeken 69-72. - P. von Rhoden (PRE 1, 2279-2307). L. Vlad Borrelli (EAA 4, 825-829). - G Loisel, La vie de Marc-Aurèle, philosophe et empereur (Paris 1929). U. von Wilamowitz-MoeUendorff, Kaiser Marcus (Berlin 1931).
F. H. Hayward, M.A., a Saviour of Men, Sixteenth Emperor of Rome (London 1935). W. Goerlitz, M.A. Kaiser und Philosoph (Leipzig 1936, 2Stuttgart 1954).
A. Cresson, Marc-Aurèle. Sa vie, son oeuvre, avec un exposé de sa Philosophie4 (Paris 1962). A. S. Farquharson, Marcus Aurelius.
His Life and his World2 (Oxford 1952). J. Beaujeu, La religion romaine à l’apogée de l’empire 1. La politique religieuse des Antonins (96-192) (Paris 1957). M. Hammond, The Antonine Monarchy (Rome 1959).
P. de Proyart, Marc-Aurèle, un empereur citoyen du monde (Paris 1962). A. Birley, M.A. (London 1966; duitse vertaling München 1968). J. Romains, Marc Aurèle ou l’empereur de bonne volonté (Paris 1968).
Uitgaven van zijn geschriften: H. Schenkl, Marei Antonini imperatoris in semet ipsum libri XII (Leipzig 1913). Met franse vertaling: A.-J. Trannoy, Marc Aurèle, Pensées (Paris 1925). Met engelse vertaling: A. S. Farquharson, The Meditations of the Emperor M.A. 1-2 (Oxford 1944, 21952) en C. R.
Haines, M.A. Works (Loeb Class. Libr., London 1916). Met duitse vertaling: W. Theiler, Marc Aurel, Wege zu sich selbst (Zürich 1951). Nederlandse vertaling: N. van Suchtelen, M.A., Zelfbespiegelingen2 (Amsterdam 1949).
Over Marcus Aurelius in de kunst en numismatiek: J. Dobias, Le monnayage de l’empereur Marc Aurèle et les bas-reliefs historiques contemporains (Revue numismatique, 4e série, 35, 1932, 127-172). M. Wegner, Bemerkungen zu den Ehrendenkmälem des M.A. (Archäologischer Anzeiger 1938, 155-195). Id., Die Herrscherbildnisse in antoninischer Zeit (Berlin 1939). Id., Bildnisse der antoninischen Kaiserfamilie (ib. 1939).
H. Mattingly, Coins of the Roman Empire in the British Museum 4. Antoninus Pius to Commodus (London 1940). I. S. Ryberg, Panel Reliefs of M.A. (New York 1967)
Over de zuil van Marcus Aurelius: E. Petersen/A. von Domaszewski/G. Calderini, Die Marcussäule auf Piazza Colonna in Rom (München 1896). M. Wegner, Die kunstgeschichtliche Stel-lung der Marcussäule (Jahrbuch des Deutschen Archäologischen Instituts 46, 1931, 61-174). W.
Zwikker, Studien zur Markussäule (Amsterdam 1941). C. Caprino e.a., La colonna di Marco Aurelio (Rome 1955). G. Becatti, La colonna di Marco Aurelio (Milaan 1957). [A. J. Janssen]