Woordenboek der oudheid

Prof. dr. J. Nuchelmans - Dr. J.H. Brouwers (1976)

Gepubliceerd op 21-02-2025

HADES

betekenis & definitie

Hades (Αιδης, zelden Αιδωνευς; in Rome ook Dis en → Orcus genoemd), god van de onderwereld.

Toen de drie zonen van Cronus en Rhea, Zeus, Poseidon en Hades (Hesiodus, Theogonie 453458), na de nederlaag der Titanen de heerschappij over de ’werelddelen’ onder elkaar verdeelden, kreeg Hades door het lot de onderwereld toegewezen (Ilias 15,187-193; Plato, Gorgias 523A). Deze localisering bracht met zich mee dat een eredienst voor Hades nauwelijks bestond; alleen in Elis had hij een bekende tempel. Zijn figuur zelf kende enige ontwikkeling, omdat hij reeds vroeg werd vereenzelvigd met Pluto en Plutus, wat hem in de 5e eeuw vC, onder invloed van de cultus van Eleusis, deed uitgroeien tot de ’rijke god’, die alle wasdom bevordert en waakt over de schatten die in de schoot der aarde geborgen zijn. Oorspronkelijk was Hades echter de meedogenloze en hatelijke heerser over de infernale duisternis en de schimmen der doden (Ζευς καταχθονιος), tronend naast zijn angstwekkende gemalin Persephone en begeleid door de hellehond Cerberus. In de mythologie zijn van Hades vooral de ontvoering van → Persephone en het gevecht met → Heracles bekend. Zijn naam werd gewoonlijk opgevat als 'de onzichtbare’ (α-ιδειν): van de Cyclopen had hij trouwens een kap gekregen die hem onzichtbaar maakte. Op de oudste voorstellingen verschijnt Hades met baard en uitgedost als een koning, in de klassieke tijd met scepter, hellesleutel en (als Pluto) met de hoorn des overvloeds. Romeinse sarcofagen geven hem vooral weer in het tafereel van de roof van Persephone of met haar zetelend in de onderwereld.

Na de klassieke tijd wordt de term Hades ook de benaming voor het dodenrijk (zie Register), waarin elke sterveling afdaalt maar van waaruit niemand ooit weerkeert.

In de LXX is Hades de weergave van het hebreeuwse de laatste en definitieve rustplaats van alle afgestorvenen. Bezinning op het probleem van de vergelding en het binnendringen van de hellenistische opvatting van de onsterfelijke ziel in de joodse antropologie hebben de inhoud van het Hades-begrip gewijzigd, wat duidelijk merkbaar is in het NT.

Lit. Chr. Scherer/W. Drexler (Roscher 1, 1778-1813). K. Latte (PRE 9, 1541-1543). Prehn (PRE, Suppl. 3, 1918, 867-878).

E. Wüst (PRE 21, 990-1026). P. E. Arias (EAA 3, 1081v). - M. P. Nilsson, Geschichle der griechischen Religion, 13 (Miinchen 1967) 452-456. [Sanders]

< >