Eulogia (ευλογια), zegening, lofprijzing; sedert de 4e eeuw vinden wij in griekse en latijnse christelijke teksten de hier te bespreken concrete zin van ’gezegende gave’ (reeds in de bijbel vinden wij enkele voorbeelden van eulogia in een dergelijke concrete betekenis).
Terwijl de verba ευλογειν en ευχαριστειν in de christelijke teksten dikwijls als synoniemen gebezigd werden, werd eulogia slechts zelden gebruikt voor eucharistie in de zin van lichaam en bloed van Christus. Wel was een zekere band met de eucharistie aanwijsbaar: allereerst kreeg eulogia de betekenis van ’gezegend brood’ (hiervoor bestaan geen getuigenissen vóór de 4e eeuw; misschien werd het toch reeds eerder gebezigd voor het brood dat bij het begin van de agape werd gezegend). Spoedig werd eulogia in concrete zin ook in het latijn ontleend.Ook het brood dat bij de offerande wel werd gezegend, maar dat niet geconsacreerd was en dat na de Mis onder de catechumenen en anderen verdeeld werd, die niet gecommuniceerd hadden, werd wel eulogia (daarnaast ook αντιδωρον) genoemd. Verder werd het gezegend brood dat de bisschoppen elkaar als bewijs van gemeenschapszin toezonden eulogia genoemd (bv. Paulinus van Nola, Epistula 3,6; 5,21).
Eulogia kon vervolgens betrekking hebben op allerlei soorten gezegende voorwerpen (liefdesgaven); geleidelijk kreeg het ook de betekenis ’gave’, ’geschenk’ zonder dat het begrip ’zegening’ nog aanwezig was. In het grieks is dat reeds in de 4e eeuw het geval, in het latijn iets later. Dikwijls werd eulogia gebezigd in de zin van: geschenk van heilige monniken, olie in een lamp bij het graf van een heilige, reliek van een heilige (in het latijn vinden wij hiervoor soms benedictio). Men kende dergelijke eulogiae (dikwijls door pelgrims uit de heilige plaatsen meegebracht) genezende en beschermende kracht toe en gebruikte ze wel als devotionalia en amuletten.
Lit. H. Leclercq (DAL 5, 733v). H. W. Beyer (ThW 2, 751-763). A. Stuiber (RAC 6, 909-928). - J. Janssens, Les eulogies 1 (Rev. Bén. 7, 1890, 515-520), 2 (ib. 8, 1891, 28-41). P. Drews, Zur Geschichte der Eulogien in der alten Kirche (Z. f. prakt. Theol. 20, 1898, 18-39). G. Vermeer, Observations sur le vocabulaire du pèlerinage chez Égérie et chez Antonin de Plaisance (Latinitas Christianorum primaeva 19, Nijmegen/Utrecht 1965) 73-82. [Bartelink]