Woordenboek der oudheid

Prof. dr. J. Nuchelmans - Dr. J.H. Brouwers (1976)

Gepubliceerd op 21-02-2025

ENCOMIUM

betekenis & definitie

Encomium (εγκωμιον sc. μελος) heette bij de Grieken oorspronkelijk een koorlied dat tijdens een

feestelijke optocht gezongen werd ter ere van een mens, bv. van een huiswaarts kerende overwinnaar. Zo noemt → Pindarus zijn lofliederen op de winnaars der → agonen (επινικια) gewoonlijk εγκωμια. Sommigen, o.a. Aristoteles, zoeken de oorsprong van het encomium in het drinklied (zie scolium). Nog in de 5e eeuw vC vond een betekenisverruiming van de term encomium plaats tot ’loflied-in-het-algemeen’ en vervolgens tot ’lofrede’. → Gorgias’ Helena is het oudste ons bekende specimen van het encomium in proza, een genre dat tot het einde der oudheid ontelbare beoefenaars heeft gekend. De meeste invloed op vorm en topiek van dit proza-encomium heeft Isocrates’ Euagoras gehad; vermelding verdienen voorts Xenophons Agesilaüs, Isocrates’ Helena en Busiris, en de lofredevoeringen van AeliusAristides. Reeds vroeg ontstond een vast schema voor de lofrede, waarvan we de theorie o.a. bij → Menander (4) van Laodicea (L. Spengel, Rhetores Graeci 3, Leipzig 1856, 368377) vinden en dat de hele oudheid van kracht is gebleven.

In de hellenistische en keizertijd waren ook epische en elegische encomia geliefd, zoals → Theocritus’ encomium op Ptolemaeus II, de onder Tibullus’ werken overgeleverde Panegyricus Messallae en Claudianus’ Panegyrici. De → panegyricus in engere zin (lofrede op de keizer) is een bijzondere vorm van het genre encomium. Grote invloed heeft de encomiastische literatuur op de heidense en christelijke → biografie gehad. Het meest vermaarde encomium uit de wereldliteratuur is Erasmus’ Laus Stultitiae sive Moriae Encomium (Lof der Zotheid), waarvan nog tijdens Erasmus’ leven meer dan veertig uitgaven verschenen en dat vele malen nagevolgd is.

Lit. O. Crusius (PRE 5, 2581-2583). Th. Payr (RAC 5, 332343). - G. Fraustadt, Encomiorum in litteris graecis usque ad Romanam aetatem hlstoria (Diss. Leipzig 1909).

[Nuchelmans]

< >