Demioerg (δημιοεργος of δημιουργος, dorisch δαμιοργος), letterlijk 'degene die werk voor de gemeenschap verricht’, komt vooral in drie betekenissen voor:
1. In vele griekse staten was demioerg de titel van een hoge of de hoogste magistraat.
2. Bij Homerus zijn de demioergen de zelfstandige ambachtslieden in de ruimste zin van het woord (smeden, timmerlieden, herauten, zangers, artsen enz.), die niet alleen door hun werk in eigen behoefte voorzien maar hun kennis ook ten dienste stellen van ieder die er een beroep op doet. Zo werd het woord demioerg ook in het archaïsche Athene gebruikt. Later onderging het op vele plaatsen een betekenisverenging tot 'handarbeider'.
3. In → Plato’s cosmologie (Timaeus 41v) duidt de term Demioerg de 'Schepper' aan die de zichtbare wereld heeft gevormd naar het model van de idee der volmaakte en eeuwige wereld.
Lit. Von Schoeffer (PRE 4, 2856-2862). W. Theiler (RAC 3, 694v). - C. van den Oudenrijn, Demiourgos (Assen 1951). K. Murakawa, Demiurgos (Historia 6, 1957, 385-415). [Nuchelmans]