Woordenboek der oudheid

Prof. dr. J. Nuchelmans - Dr. J.H. Brouwers (1976)

Gepubliceerd op 21-02-2025

DAGAN

betekenis & definitie

Dagan (meestal geschreven dDa-gan), naam van een godheid.

I. Mesopotamië

Voorzover het Mesopotamië betreft, was de verering geconcentreerd in het gebied van Mari en Terqa, aan de Eufraat al sinds de Akkadtijd. In dit gebied was hij de landsgod, en vanuit deze streek drong zijn verering door in Babylonië, vooral tijdens de uit deze streek afkomstige 1e dynastie van Isin. In Assyrië wordt Dagan vanaf de oud-assyrische tijd in verband gebracht met de hoofdtempel van de god Assur in Assur. Opvallend is echter dat in deze periode niets blijkt van een directe verering van de god. Tot nu toe komt hij slechts in persoonsnamen voor. In de hoofdtempel van Assur had Dagan tot het einde van het assyrische rijk samen met andere goden één vertrek, dat voor de cultus tamelijk belangrijk moet zijn geweest.

Lit. H. Schmökel (RLA 2, 99-101). D. O. Edzard (Wörterbuch der Mythologie 1, l,49v). H. Schmökel, Der Gott Dagan, Ursprung, Verbreitung und Wesen seines Kultes (Diss. Heidelberg 1928). Vgl. nog H. Hirsch, Untersuchungen zur altassyrischen Religion, (Graz 1961) 32. [Van Driel]

II. Ugarit

In Ugarit werd Dagan vereerd in een in de eerste helft van het 2e millennium vC gebouwde tempel, van hetzelfde ontwerp als de ca. 50 m ten z.o. daarvan gelegen tempel van Baäl, maar gekenmerkt door zeer dikke muren (5 m). In de tempel werden twee stèles met wij-inscripties gevonden (Gordon text 69 en 70). Ook in offerlijsten en liturgische teksten komt Dagan enkele malen voor. Daarentegen speelt hij in de mythologische teksten geen rol; hij komt er alleen in voor als vader van Baal, die ’spruit van D.’ wordt genoemd. Men heeft wel verondersteld dat D. als voornaamste vruchtbaarheidsgod door Baäl is verdrongen, al hebben beide bovengenoemde tempels gelijktijdig bestaan.

III. Filistijnen

Bij de Filistijnen was Dagan (volgens de masoretische vocalisatie dagon, met de in de kanaanitische talen bekende overgang van a tot o) de voornaamste godheid, wiens tempels zich bevonden te Gaza (vgl. Richt 16,23) en Asdod (1Sm 5,1v), welke laatste nog in 150 vC door de Makkabeeër Jonathan werd verwoest (1M 10). Volgens 1Kr 10,10 legden de Filistijnen Sauls wapenrusting in de tempel van ’hun god’ en hechtten zij zijn schedel aan de muur van de tempel van Dagan. (1Sm 30,10 spreekt resp. van de tempel van Astarte en de muur van Beth-San); dit kan betekenen dat Dagan in Beth-San een tempel had, welke men heeft menen terug te vinden in de z.g. zuidelijke tempel van Ramses III. De cultus van Dagan in deze oude kanaanitische stad behoeft niet te verbazen, daar Dagan reeds voor de komst der Filistijnen in Palestina vereerd werd, getuige de vorstennaam Dagantakala in een El-Amarna-brief en enkele met Dagan samengestelde plaatsnamen, die op cultische verering wijzen; o.a. Beth-Dagon, reeds bekend uit egyptische lijsten en uit Joz. 15,41 (in Juda) en 19,17 (in Aser), vgl. ook Bit-Dagana, een van de steden van koning Sidkia van Askelon, veroverd door Sanherib tijdens zijn derde veldtocht (ANET 287b). Men kan veronderstellen dat de Filistijnen de locale cultus van Dagan van de Kanaanieten hebben overgenomen. De betekenis van de naam Dagan is onzeker. De verwantschap met het hebreeuwse woord dag (vis) is zeer dubieus, en het hebreeuwse woord dagan (koren, brood, voedsel; vgl. o.a. Ps 78,24) is vermoedelijk eerder secundair van de godsnaam afgeleid, dan andersom, al wijst dit er wel op, dat Dagan primair vruchtbaarheidsgod is. Men heeft ook wel gedacht aan het arabische dagana (bewolkt zijn).

Lit. Deux stéles de Ras Shamra, portant une dédicace au dieu Dagon (Syria 16, 1935, 177-180). Vgl. J. Obermann (JAOS 61, 1941, 31v). F. J. Montelbano, Canaanite Dagon (CBQ 13, 1951, 381-397). E. Dhorme, Les Avatars du Dieu Dagon (Recueil Dhorme, 1951, 746v). M. J. Dahood (Le Antiche Divinitè Semitiche, Rome, 1958, 77-79). M. Delcor, Jahweh et Dagon (VT 14, 1964, 136-154). [Veenhof]

< >