Woordenboek der oudheid

Prof. dr. J. Nuchelmans - Dr. J.H. Brouwers (1976)

Gepubliceerd op 21-02-2025

CONSTANTIJN

betekenis & definitie

Naam van drie romeinse keizers.

1. Constantijn I, de Grote (Flavius Valerius Constantinus), romeins keizer van 306 tot 337, geboren ca. 280 te Naissus in Moesië (Nisj in Servië) uit een buitenechtelijke verbintenis van Constantius Chlorus en (de H.) Helena.
I. 293-313

Toen zijn vader in 293 Caesar werd, diende Constantijn onder Diocletianus, die hij in 296 naar Alexandrië vergezelde. Na met Galerius in Perzië gediend te hebben, vertoefde hij aan diens hof, toen in 305 de abdicerende Augusti Diocletianus en Maximianus opgevolgd werden door Constantius Chlorus in het Westen en Galerius in het Oosten. In feite was hij Galerius’ gijzelaar, die moest dienen om Constantius Chlorus in toom te houden. Toch kreeg hij op diens verzoek verlof om samen met zijn vader in Britannië de daar binnengevallen Picten en Scoten te bestrijden. Nog was de succesvol verlopende krijg niet ten einde, toen op 25 juli 306 Constantius Chlorus plotseling overleed. Op dezelfde dag werd Constantijn door het leger tot Augustus uitgeroepen. Galerius echter, die als Augustus senior Flavius Valerius Severus tot Caesar in het Westen had benoemd, verhief deze tot Augustus en kende Constantijn slechts met tegenzin de titel van Caesar toe.

Intussen maakte het britse voorbeeld school te Rome, waar burgers en militairen, verbitterd over de belastingheffing, 306 → Maxentius, zoon van Maximianus, tot keizer uitriepen. Maximianus zelf liet zich overhalen de macht opnieuw op zich te nemen en sloot zich aan bij zijn zoon. Deze inbreuk op de regeling van Diocletianus leidde tot een strijd tegen Galerius en Severus. Deze laatste trok op tegen Maxentius, maar moest naar Ravenna vluchten, waar hij zich aan Maximianus overgaf en door Maxentius uit de weg werd geruimd.

Om zich van zijn steun te verzekeren zocht Maximianus in 307 Constantijn in Gallië op, gaf hem, nadat Constantijns eerste gezellin, Crispus’ moeder Minervina, was heengezonden, zijn dochter Flavia Maxima Fausta tot vrouw en erkende hem als Augustus. Constantijn hield zich echter afzijdig, toen later Galerius Italië binnentrok. Nadat deze zich had moeten terugtrekken, beschouwde Maxentius zich als heer en meester in Italië en Spanje, waarover hij na de dood van Severus als Augustus regeerde. Hij raakte echter in onmin met zijn vader, die in 307 samen met Constantijn consul was en hem probeerde af te zetten. Maximianus werd daarop uit Rome verdreven en zocht opnieuw zijn heil bij Constantijn.

In deze verwarde situatie deed Galerius een beroep op Diocletianus om hulp. Deze belegde nog in hetzelfde jaar een conferentie in Camuntum, waar ook Maximianus verscheen. Zij had slechts gedeeltelijk succes. Diocletianus wist Maximianus te bewegen de keizerlijke macht weer neer te leggen. Constantijn echter weigerde afstand te doen van de Augustustitel en zich met de rang van Caesar onder de nieuw-benoemde Augustus, Valerius Licinianus Licinius, tevreden te stellen Ondanks de gemaakte afspraken kon Maximianus zich echter niet rustig houden. Tijdens een van Constantijns expedities tegen de Franken en de Alamannen trachtte hij in Gallië zich van de macht meester te maken. In het door hem bezette Massilia werd hij evenwel door Constantijn tot overgave gedwongen en tot zelfmoord gebracht (310). In mei 311 stierf ook Galerius, die, na noodgedwongen de Augustustitel van Maximinus Daia erkend te hebben, deze ook aan Constantijn had toegestaan. Een hergroepering van machten was onvermijdelijk. Niet alleen maakten Licinius en Maximinus Daia moeilijkheden over de erfenis, maar bovendien bereidde Constantijn, niet tevreden met het bestuur over Gallië, zich voor op een afrekening met Maxentius. Daarvoor zocht hij steun bij Licinius, die als Galerius’ erfgenaam optrad, terwijl Maxentius hulp vroeg aan Maximinus Daia.

Intussen waren grensoorlogen een goede leerschool voor Constantijns groeiend leger. De vorst resideerde in Trier, dat hij prachtig verfraaide. Maxentius, die algemeen als usurpator werd beschouwd, had intussen in 310 aan zijn italisch en spaans gebied ook nog Africa toegevoegd. Zijn poging Raetia in te palmen leidde tot een oorlog met Constantijn. Deze rukte Italië binnen, brak nog in 312 de hardnekkige tegenstand in het noorden en marcheerde op naar Rome. Op 28 oktober wachtte Maxentius hem op ten noorden van de stad, volgens sommigen bij de Milvische brug, volgens anderen bij Saxa Rubra; hier werd hij verslagen en verdronk hij met vele aanhangers in de Tiber. In de stad werd Constantijn door de senaat als bevrijder verwelkomd en tot senior Augustus uitgeroepen. Verscheidene reeds door Maxentius opgerichte gebouwen, o.a. de basilica Constantini, werden aan hem gewijd, terwijl in 315 de naar hem genoemde boog tot stand kwam ter herinnering aan de ’slag bij de Milvische brug’. Ook door de westelijke provincies werd Constantijn als heerser over Italië, Spanje en Africa erkend.

II. 313-325

In 313 bezocht Licinius Constantijn te Milaan. Ten einde de onderlinge banden te versterken, huwde hij daar met Constantijns halfzuster Constantia. Nadat reeds op 30 april 311 een door Galerius, Constantijn en Licinius uitgevaardigd edict de belijdenis en godsdienstige bijeenkomsten van de christenen had toegestaan, trof thans het - door sommigen betwijfelde ’edict van Milaan’ verdere maatregelen te hunnen gunste: zij zouden gelijke rechten hebben als de heidenen en schadeloosstelling ontvangen voor geleden verliezen. Staatsgodsdienst werd het christendom echter nog niet.

Nog tijdens de ontmoeting te Milaan viel Maximinus Daia, die heerste over Azië, Syrië en Egypte, Thracië binnen, zodat Licinius, wiens gebied Moesië, Pannonië en Thracië omvatte, zich moest terughaasten. Op 1 mei 313 in een slag bij Adrianopel verslagen, vluchtte Maximinus naar Tarsus, waar hij aan een ziekte stierf, waarna het gehele oosten aan Licinius toeviel. Op 13 juni van dat jaar kondigde deze te Nicomedia het tolerantie-edict ook voor het Oosten af. Na de bijeenkomst te Milaan keerde Constantijn terug naar de Rijn ter hervatting van de strijd tegen de Franken. De eendracht tussen de beide keizers was echter weinig stabiel en spoedig brak er een openlijk conflict uit. Hierin werd Licinius bij Cibalae verslagen. Na een tweede, onbesliste slag in Thracië kwam een vergelijk tot stand, waarbij Licinius zijn tijdens de oorlog (314-315) benoemde Caesar Valens liet vallen en Illyricum aan Constantijn afstond. In 315 waren beide keizers consul; gedurende enkele jaren traden zij gemeenschappelijk op. Op 1 maart 317 benoemden zij hun zonen Crispus, Constantinus en Licinius tot Caesares.

Weldra echter ontstonden er nieuwe moeilijkheden. Jaloers en achterdochtig als hij was, begon Licinius in 321 in het Oosten de christenen te vervolgen. Bovendien beschouwde Constantijn zich als de opperkeizer. Sedert 316 resideerde hij niet meer in Trier, maar in Moesië aan de oostelijke grens van zijn gebied. Hier rukte hij in 323, toen de Sarmaten Thracië binnenvielen, waar Licinius de grensverdediging had verwaarloosd, eigenmachtig diens gebied binnen om de indringers te verjagen. In de oorlog tussen beide keizers die hierop ontbrandde, werd Licinius te land bij Adrianopel en ter zee bij Kallipolis aan de Hellespont verslagen (zie Crispus). Hij ontruimde Byzantium, waarop hij zich teruggetrokken had, en zag zich in Nicomedia tot overgave gedwongen. Op verzoek van Constantia gespaard, werd hij naar Thessalonica gezonden, waar hij kort daarop wegens een beweerde poging tot samenzwering werd terechtgesteld (325). C. was alleenheerser.

III. 325-337

In hetzelfde jaar bracht in het Oosten een doctrinaire kwestie betreffende de natuur van Christus de gemoederen heftig in beroering. Daar een schriftelijke aansporing tot verzoening aan Alexander, bisschop van Alexandrië, en diens tegenstander Arius geen effect had, riep Constantijn een oecumenisch concilie te Nicea (Bithynië) bijeen, dat op 20 mei 325 onder zijn voorzitterschap werd geopend om, na een onderbreking, in 327 voortgezet te worden. De priester Arius en zijn aanhangers werden verbannen, hun kerken in beslag genomen en de erediensten van schismatieken en ketters verboden. Toch bleef de eenheid uit. Ofschoon niemand het, zolang Constantijn leefde, waagde de geloofsbelijdenis van Nicea te bestrijden, ontketenden de arianen toch verscheidene acties om hun tegenstanders te doen veroordelen. Hun voornaamste slachtoffer was → Athanasius.

Nadat Constantijn in 323 zijn zoon Constantius tot Caesar had benoemd - Constantijn jr. was dit al sedert 317 -, werd 326 voor de keizerlijke familie een waar rampjaar. Constantijns oudste zoon → Crispus werd op een beschuldiging van Fausta, als zou hij haar deugd hebben willen aantasten, ter dood gebracht. Niet lang daarna moest Fausta zelf het leven laten; de valsheid van haar aanklacht zou door Helena aan het licht zijn gebracht.

Aan de grenzen was het intussen niet rustig gebleven. Had Crispus succesvol tegen de Franken aan de Rijn gestreden, Constantijn zelf was actief aan de Donau. De Sarmaten, door de Goten in het nauw gebracht, snelde hij te hulp. Het was Constantijn jr. die in 332 de Goten versloeg en tot vrede dwong. In 334 was er opnieuw onrust aan de Donau. Niet minder dan 300.000 Sarmaten en ook Vandalen mochten zich als coloni in de Donauprovincies en zelfs in Italië vestigen; zij leverden bovendien hun bijdrage tot de verdediging van het rijk. Sindsdien drong het germaanse element in steeds hogere posities door.

Van wereldhistorische betekenis was de beslissing van Constantijn om Byzantium op schitterende wijze te herbouwen en te maken tot een nieuw Rome van het Oosten. De in 326 begonnen bouw werd in 330 voltooid, toen de stad 11 mei werd gewijd. De stichting van Constantinopel, dat als keizerlijke residentie verschillende privileges ontving, symboliseerde een breuk met het heidense verleden, dat met het oude Rome vereenzelvigd werd: in opdracht van God gesticht, zou Constantinopel de christelijke hoofdstad zijn van het rijk.

In 335 trof de keizer de nodige maatregelen om zijn opvolging te regelen. Hij was van plan, het rijk na te laten aan zijn drie zonen Constantijn, Constantius en Constans, en aan de zoons van zijn halfbroer Delmatius, Delmatius jr. en Hannibalianus jr. De verheffing tot Caesar van de vier eerstgenoemden resp. in 317, 323, 333 en 335 zou er op kunnen wijzen, dat Constantijn voornemens was het schema van Diocletianus te handhaven. Hannibalianus zou in het pontische gebied een koninkrijk krijgen. Constantijn jr. voerde het bewind over Britannië, de gallische provincies en Spanje, Constantius over Egypte, Oriens, Asia en Pontus, Constans over Italië, Africa en Illyricum, terwijl Delmatius Thracië, Macedonië en Achaia toebedeeld kreeg. Nadat aldus alles geregeld was, kon Constantijn zich tegen het einde van zijn leven aan godsdienstige zaken wijden. Zijn verlangen ging echter niet geheel in vervulling, doordat de gebeurtenissen in het Oosten ook de nodige aandacht opeisten, waar Sapor Armenië hernam en Mesopotamië binnenviel. In de lente van 337, toen reeds oorlogsvoorbereidingen getroffen werden, werd Constantijn te Nicomedia door een ernstige ziekte getroffen, waaraan hij op 22 mei in het nabijgelegen Ancyrona bezweek, na tevoren door Eusebius, de ariaanse bisschop van Nicomedia, te zijn gedoopt. Zijn lichaam werd naar Constantinopel overgebracht en in de kerk van de ’heilige apostelen’ bijgezet.

IV. Persoon

Het oordeel over persoon en werk van Constantijn is niet eensluidend. In staatkundig en militair opzicht bouwde hij voort op de door Diocletianus gelegde grondslagen. Door de uitvoering van nieuwe ideeën ging hij echter veel verder. Voelde Diocletianus zich allereerst beambte, Constantijn trad op als een absolutistisch heerser, die zich op zijn munten dominus noemde. Het oude patriciaat deed hij herleven als een hoogste, persoonlijke eer; in de orde van de keizerlijke comites schiep hij een nieuwe aristocratie, die voor senatoren en niet-senatoren gelijkelijk openstond. In tegenstelling met Diocletianus begunstigde hij door benoeming op hoge posten de leden van de senaat. Een keizerlijk consistorium, bestaande uit hoge officieren en comites, vormde een soort ministerie.

Van Constantijn stamt de laatste legerhervorming van grotere omvang. Reeds Diocletianus had een keizerlijke garde (comitatus) van comitatenses opgericht, waardoor die van de praetorianen gedegradeerd werd tot stadsgamizoen. De vier praefecti praetorio verloren hun militaire bevoegdheden, maar kregen door de hun toevertrouwde materiële verzorging van de troepen grote financiële zeggingschap. Sedert 331 waren zij bovendien de hoogste gerechtelijke functionarissen, tegen wier uitspraak zelfs geen beroep op de keizer mogelijk was. Constantijn hief de praetoriaanse garde geheel op. De comitatus daarentegen werd uitgebouwd tot een groot en mobiel binnenlands veldleger, dat een bevoorrechte status kreeg. Door dit alles verminderde de betekenis van de legioenen, waarin intussen veel germaanse huurlingen opgenomen waren. De grenstroepen moesten hun beste eenheden af staan aan de comitatenses; zij dienden alleen nog voor de grensbewaking en hun kwaliteit en moreel zonken danig. Te Rome en Constantinopel verzorgden scholae (hoftroepen) in plaats van de praetorianen voortaan de wacht in het keizerlijk paleis.

De wetgeving van Constantijn vertoont enerzijds harde trekken, die hun oorsprong vinden in de grote uitgaven die gedaan moesten worden en die o.a. door nieuwe belastingen moesten worden gedekt. Anderzijds treft men er sporen van het christendom in aan, zoals blijkt uit de wetten tegen echtbreuk en concubinaat, uit de afschaffing van de door Augustus gestelde straf op het celibaat en uit de verbetering van de positie van de slaven. Manumissio door de kerk en legaten aan de kerk werden gelegaliseerd, en de zondag werd overeenkomstig de christelijke praktijk officieel tot vrije dag gemaakt. De rechtspraak onderging een wijziging, doordat de bisschoppen grote juridische bevoegdheden kregen.

Constantijn was zeer vrijgevig. De onvermijdelijke nieuwe belastingen en de confiscatie van heidense tempels en hun kostbaarheden deden de inkomsten binnenstromen. Zo kon Constantijn grote hoeveelheden gouden en zilveren munten laten slaan. Zijn gouden solidus keerde terug tot het oorspronkelijke gewicht van 1/72 pond, zoals onder Constantius Chlorus, en wist zich lange tijd in gewicht en zuiverheid te handhaven. Een hervorming van de zilverslag in 313 bracht in plaats van de ontwaarde follis een gelijkmatig geslagen denarius.

De titel van ’heilige’, die de oosterse kerk aan Constantijn toekent (feest, samen met de H. Helena, op 21 mei), aanvaardt het Westen niet. Ook het predikaat 'de Grote’ wordt hem door sommigen ontzegd. Ongetwijfeld kunnen bij hem tegenover vele verdiensten ook tal van negatieve punten worden gesteld. Vaak ontbrak het hem aan standvastigheid en toonde hij zich gevoelig voor vleierij. Zijn overheersende hartstocht was zijn eerzucht, die hem tot een meedogenloos optreden tegen mededingers bracht. Daartegenover was hij een kundig generaal, een zeer begaafd en energiek bestuurder en wetgever, en een integer heerser.

Ofschoon Constantijn in het heidendom was opgevoed en pas op zijn sterfbed werd gedoopt, blijkt uit alles, dat hij reeds lang tot het christendom geneigd was. De tolerante houding van zijn vader en de invloed van zijn moeder hebben hiertoe wellicht de eerste grondslagen gelegd. Zijn zege over Maxentius, waaraan het bekende kruisvisioen (τουτω νικα, In hoe signo vinces) zou voorafgegaan zijn, schreef hij toe aan de God van de christenen. Zijn dank uitte hij in het ’edict van Milaan’. Zijn geneigdheid tot het christendom blijkt echter ook uit de gunsten die hij kerk en priesters bewees. De St. Jan van Lateranen, de St. Paulus buiten de Muren, de St. Pieterskerk te Rome en talrijke bouwwerken te Constantinopel, Antiochië en in vele plaatsen van het H. Land herinneren aan hetgeen hij in dit opzicht deed (zie Basilica). Constantijn bevorderde

daarenboven het gebruik van het kruis als christelijk symbool, en het Christusmonogram werd aangebracht op → labarum, vaandels en wapens, munten, bouwwerken en kunstvoorwerpen. Zijn opvatting dat tweedracht in de kerk God zeer onaangenaam was, deed Constantijn er naar streven haar eenheid te handhaven; dit verklaart zijn herhaaldelijk ingrijpen in religieuze kwesties.

Dat zijn erkenning en ondersteuning van het christendom voortkwam uit een oprechte innerlijke overtuiging, die overigens wel wat vaag was en niet vrij van syncretistische tendensen, zoals uit het eerbetoon aan Sol Invictus kan blijken, behoeft overigens politieke overwegingen bij het treffen van bepaalde maatregelen niet uit te sluiten; de eenheid van deze godsdienst kon slechts bevorderlijk zijn voor de eenheid van het rijk. Dat het heidendom niet ineens uitgeroeid kon worden en er zich bij tijd en wijle nog heidense trekken vertonen, behoeft geenszins te verwonderen. Ook al was het niet zijn wens, toch stond de keizer als pontifex maximus nog altijd in een ambtelijke relatie met de heidense staatsgodsdienst. Moeilijk te rijmen met een christelijke levenshouding lijkt het harde optreden tegen Crispus, Fausta en een aantal politieke tegenstanders. Niet alles wat Constantijn deed was nuttig voor het christendom, ook al verdwenen na 324 de heidense goden van zijn munten en werd tenslotte de heidense eredienst in het algemeen verboden. Met name hebben de caesaropapistische neigingen van de keizer de kerk veel schade berokkend.

Niettemin was het optreden van Constantijn ontegenzeggelijk van onmetelijk belang voor de ontwikkeling van het rijk, voor de kerk en voor Europa. Hij was het die Augustus’ idee van een romeins wereldrijk kerstende en de kerk maakte tot hoedster van de grieks-romeinse culturele traditie. Onder zijn bewind werd de kerk vrij en haar toekomst zo verzekerd, dat een Iulianus haar positie niet meer kon aantasten. Bij alle literaire activiteit in het rijk werd het christendom de overheersende factor. Ook de stichting van Constantinopel is in godsdienstig, politiek en cultureel opzicht van de meest verstrekkende gevolgen geweest voor oost en west.

V. Afbeeldingen

Het uiterlijk van Constantijn is, behalve uit beschrijvingen, vooral bekend uit munten, medaillons en cameeën (zoals die in Den Haag, met de afbeelding van Constantijn, Fausta, Helena en Crispus). Talrijk waren ook de standbeelden en reliëfs die hem verheerlijkten. Verscheidene malen komt zijn portret voor op de boog van Constantijn. Tot de meest bekende beelden behoren de statua thoracata op het Capitool te Rome, een beeld in de St. Jan van Lateranen en de kolossale kop in de hof van het Palazzo dei Conservatori te Rome.

Lit. Voornaamste antieke bronnen: Eusebius, Vita Constantini. Id., Historia Ecclesiastica, boeken 8-10. Lactantius, De mortibus persecutorum 24-52. Panegyrici latini. Aurelius Victor, Caesares 40,2-41,17. Epltome de Caesaribus 39,7-41,17. Eutropius Breviarium 9,22-10,10. Zosimus 2, 8-39.

Het aantal boeken en artikelen over Constantijn en zijn tijd is legio. Hier volgt een selectie van belangrijke werken; daarin zijn verdere rejerenties te vinden. Voor de periode 1940-1951 zij ook verwezen naar K. F. Stroheker, Das konstantinische Jahrhundert im Lichte der Neuerscheinungen 1940-1951 (Saeculum 3, 1952, 654-680).

Algemeen: Benjamin (PRE 4, 1013-1026). J. Vogt (RAC 3, 306-379). D. Facenna (EAA 2, 873-878). - O. Seeck, Ge-

schichte des Untergangs der antiken Weit 1-3 (Berlin 18951920). J. Burckhardt, Die Zeit Konstantins des Grossen (Basel 1853; vele malen herdrukt en vertaald). A. Piganiol, L’empire chrétien (= G. Glotz, Histoire romaine 4, 2, Paris 1947). Id., L’empereur Constantin (Paris 1932). J. Vogt, Constantin der Grosse und sein Jahrhundert (München 21960). L. Voelkl, Der Kaiser Konstantin, 306-337 (ib. 1957). H. Doemes, Konstantin der Grosse (Stuttgart 1957). P. Bruun, Studies in Constantinian Chronology (Numismatic Notes and Monographs 146, New York 1961).

Legerhervorming: W. Klindert, Die diokletianisch-konstantinische Heeresreform (Diss. Wien 1949). D. van Berchem, L’armée de Dioclétien et la réforme constantinienne (Paris 1952).

Bekering en houding tegenover het christendom: E. Schwartz, Kaiser Konstantin und die christliche Kirche (Leipzig 11913, 21936). A. Alföldi, The Conversion of Constantine and Pagan Rome (Oxford 1948). E. Delaruelle, La conversion de Constantin. Etat de la question (Bull. Litt. Eccl. 54, 1953, 37-54, 84-100). J. André, La conversion de Constantin (Lille 1945). J. Vogt, Die Bekehrung Constantins (Relazioni X Congresso Scienze Storiche 6, 1955, 733-779). H. Kraft, Kaiser Konstantins religiöse Entwicklung (Tübingen 1955). K. Aland, Die religiöse Haltung Kaiser Konstantins (Studia Patristica 1, 1957, 549-600). H. Doerries, Constantine and Religious Liberty (New Haven 1961). G. Fera, Costantino e il cristianesimo (Milaan 1964).

Boog en munten: B. Berenson, The Arch of Constantine or the Decline of Form (London 1954). A. Giuliano, Ar co di Costantino (Milaan 1955). J. Maurice, Numismatique constantinienne 1-3 (Paris 1908-1912). M. Alföldi, Die constantinische Goldprägung (Mainz 1963).

2. Constantijn II, romeins keizer van 317 tot 340, geboren in 316 of 317 te Arelate (Arles) als zoon van Constantijn de Grote; het moederschap van Fausta wordt betwijfeld. Reeds op 1 maart 317 werd Flavius Claudius Constantijn, samen met Crispus en Licinius jr. tot Caesar verheven. Hij ontving een voortreffelijke opvoeding. Na Crispus’ dood in 326 nam Constantijn waarschijnlijk diens plaats in Gallië in. Zijn veldheren versloegen de Alamannen; sedert 331 komt de eretitel Alamannicus bij zijn naam voor. Het jaar daarop versloeg hij op verzoek van de Sarmaten de Goten. De Sarmaten zelf, tegen wie hij daarna moest optreden, ondergingen hetzelfde lot; niet minder dan 300.000 van hen vestigden zich als coloni op romeins gebied.

Constantijn resideerde veelal in Trier, waar hij in contact kwam met de verbannen bisschop Athanasius. Op 9 september 337, toen de moeilijkheden na de dood van Constantijn de Grote uit de weg waren geruimd, nam hij samen met zijn broers de titel Augustus aan. In 338 kwam te Viminacium een verdeling van het rijk tot stand, waarbij Constantijn Britannië, de beide Galliën en Spanje behield, die hem reeds door zijn vader in 335 waren toegewezen.

Spoedig raakte Constantijn echter in conflict met Constans I, die hij trachtte te bevoogden; ook maakte hij aanspraak op diens diocesen Africa en Italië. In 340 drong hij onverwacht Italië binnen, maar werd bij Aquileia in een treffen met de voorhoede van Constans, die zelf nog in Naissus was, verslagen; hij kwam op de vlucht om in een rivier.

Lit. O. Seeck (PRE 4, 1026-1028). - G. Gigli, La dinastia dei secondi Flavü: Costantino II, Costante, Costanzo II (Rome 1959).

3. Constantijn III, romeinse tegenkeizer van 407 tot 411. Flavius Claudius Constantijn was een gewoon soldaat, afkomstig uit Britannië, en werd daar tijdens de verwarring in het westromeinse rijk ten gevolge van germaanse invallen in Gallië in 407 door het leger tot keizer uitgeroepen. Terstond stak Constantijn met britse troepen over naar het vasteland en beheerste weldra na een zege over de Vandalen geheel Gallië. Ofschoon de door Honorius uitgezonden troepenmacht hem in Valentia insloot, wist hij zich te handhaven. Nadat de belegeraars zich in 408 hadden teruggetrokken, vestigde Constantijn zich in Arelate (Arles). Ook Spanje stelde zich aanvankelijk onder zijn gezag. Hier moest echter al spoedig een revolte onderdrukt worden; dit geschiedde door Constans II, de tot Caesar benoemde zoon van Constantijn, en Gerontius. Hierop bedreigde Constantijn Italië; Honorius was genoodzaakt Constantijn in 409 als medekeizer te erkennen.

Na Constans’ terugkeer uit Spanje riepen Gerontius en de troepen in Spanje, die vertoornd waren over de benoeming van Iustus tot Gerontius’ opvolger, een zekere Maximus tot keizer uit. Tegelijkertijd vielen op instigatie van Gerontius Vandalen, Sueben en Alanen opnieuw het rijk binnen en drongen zelfs tot in Spanje door. In 410 kreeg de tot Augustus verheven Constans de taak, Spanje te heroveren. Hierin slaagde hij niet. Gerontius drong Gallië binnen, waar hij in 411 Constans liet vermoorden, en sloeg het beleg om Arelate, waar echter het grootste deel van zijn leger overliep naar de inmiddels uit Italië aangekomen troepen van Honorius. Gerontius nam de vlucht, maar Honorius’ leger zette de belegering van Arelate voort. Weldra gaf Constantijn alle tegenstand op. Samen met zijn zoon lulianus naar Honorius gezonden, werden beiden op diens bevel nog voor hun aankomst in Ravenna om het leven gebracht (september 411).

Lit. O. Seeck (PRE 4, 1028-1031). [A. J. Janssen]

< >