Charon (Χαρων).
1. Charon is, naar griekse voorstelling, de veerman die de schimmen der begravenen tegen betaling - hiertoe diende het muntstukje, vanaf de 4e eeuw vC aan de dode meegegeven in mond of hand, later neergelegd in de asurn - van de oever der infernale wateren overzette naar de poort van de Hades. Krachtig geworteld in de volksvoorstelling als oud en knorrig ’beekman’ (A. J. van Windekens, Beiträge zur Namenforschung 9, 1958, 172) met onverzorgde baard en vervaarlijke blik, wordt Charon in de literatuur vermeld vanaf ca. 500 vC (het epos Minyas, Aeschylus, Euripides, Aristophanes) en vanaf de 6e eeuw vaak afgebeeld (o.a. door Polygnotus in Delphi, en sedert 450 vC vooral op attische grafurnen); achter deze gestalte is tevens de dierlijke figuur blijven schuilgaan van een moord- en rooflustige doodsdemon, waardoor Charon in uiterlijk aan Cerberus verwant lijkt (G. van Hoorn, Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 5, 1954, 141-150) en naar wezen later soms met de dood zelf gelijk werd gesteld.
In de etruskische grafkunst is, vanaf de 4e eeuw vC, Charun uitgebeeld, de doodsdemon-met-de-hamer, zielengeleider (ψυχοπομπος) èn levensberover, die zowel menselijke elementen (van grootgriekse herkomst) als dierlijke trekken (van assyrisch-etruskische oorsprong) vertoont in zijn aard en gestalte.
De romeinse opvatting over Charon (o.a. Vergilius, Aeneïs 298-304) is aan de Grieken ontleend, maar uiterlijk door de etruskische voorstelling beïnvloed; nog in de 6e eeuw nC behoorde veergeld tot de provinciaal-romeinse begrafenisuitzet, een gebruik dat in het Westen pas in de 18e eeuw volledig verdween.
In de byzantijns-griekse wereld is Charon blijven voortleven als Charos, een doodsdemon waarin heidenstheriomorfe, bijbels-engelachtige en middeleeuwsmacabere elementen zijn samengevloeid.
Lit. H. Steuding (Roscher 1, 884-886). O. Waser (PRE 3, 2176-2178). A. Hermaan (RAC 2, 1040-1061). A. de Frandscis (EAA 2, 356-368). - E. Pottier, Etude sur les lécythes blancs attiques a représentations funéraires (Paris 1883) 34-50. O. Waser, Charon, Charun, Charos (Berlin 1898). F. de Ruyt, Charun, démon étrusque de la mort (Bruxelles 1934). P. Kyriazopulu, Le personnage de Charon, de la Grèce ancienne a la Grèce moderne (Paris 1950). F. A. Sullivan, Charon, the Ferryman of the Dead (Class. Journal 46, 1950-1951, 11-17). G. Grabka, Christian Viaticum (Traditio 9, 1953, 1-43). [Sanders]
2. Charon van Lampsacus, griekse geschiedschrijver, tijdgenoot van Herodotus, volgens anderen van Thucydides. Charon schreef een geschiedenis van zijn geboortestad ’Ωροι Λαμψακηνων in vier boeken en een perzische geschiedenis (Περσικα) in twee boeken; andere overgeleverde titels zijn zeer dubieus. De plaats van Charon in de griekse historiografie is bij de huidige stand van onze kennis moeilijk te bepalen.
Lit. Fragmenten bij F. Jacoby, Die Fragmente der griechischen Historiker 3 A (Leiden 1940 = 1954) no. 262. - Id. Charon von Lampsakos (Studi Italiani di Filologia Classica 15, 1938, 207-242). L. Pearson, Early Ionian Historians (Oxford 1939) 139vv. [Nuchelmans]