Woordenboek der oudheid

Prof. dr. J. Nuchelmans - Dr. J.H. Brouwers (1976)

Gepubliceerd op 21-02-2025

CHAM

betekenis & definitie

Cham (hebr. ham betekenis onbekend; misschien ’de hete’) is in de bijbelse genealogie (Gn 5,32; 6,10; 7,13; 1Kr 1,5) de zoon van Noach, in de bijbelse geografie (Gn 10,6-20) de samenvattende benaming van de noordafrikaanse, zuidarabische en (vgl. 1Kr 4,40) kanaanitische volken.

In Ps 78,51; 105,23.27; 106,22 wordt Egypte Cham genoemd. In het anekdotisch verhaal van Gn 9,20-27 wordt de vervloeking van Kanaan (door de Israëlieten), die eerst kon ontstaan toen de Israëlieten zich in Kanaan gevestigd hadden, een vervloeking van Cham, de stamvader van Kanaan, door Noach. [v.d. Bom]

< >