Naam van een romeinse plebejische gens, waarvan ons sinds de 3e eeuw vC leden bekend zijn.
De voornaamste familie die tot de gens Calpurnia behoorde was die der Pisones. Van de overige Calpurnii verdienen vermelding:1. Lucius Calpurnius Bestia, politicus der optimatenpartij, die in 121 vC het volkstribunaat, in 114 de praetuur en in 111 het consulaat bekleedde. Als consul werd hij naar Numidië gezonden om → Jugurtha te beoorlogen. Deze wist evenwel Calpurnius om te kopen en ongemeen gunstige vredesvoorwaarden van hem te bedingen. Daarom werd Calpurnius in 110 ter verantwoording geroepen, veroordeeld en in ballingschap gezonden. Volgens Sallustius (Bellum Iugurthinum) en Cicero was Calpurnius een man van grote kwaliteiten, die echter niet opwogen tegen zijn hebzucht.
2. Marcus Calpurnius Bibulus, politicus van de optimatenpartij en schoonzoon van → Cato Uticensis. C. was in 65 vC aediel, in 62 praetor en in 59 consul, driemaal als collega van Julius → Caesar, wiens doodsvijand hij was. Als consul leed hij nederlaag op nederlaag en trok zich tenslotte geheel uit zijn functie terug om in pamfletten tegen Caesar te ageren. In de volgende jaren was hij een vooraanstaand lid van de senaat en koos de zijde van Pompeius. In 51 bestuurde hij de provincie Syria, in 49/48 was hij commandant van Pompeius’ vloot in de Adriatische Zee. Hij stierf, terwijl hij Caesar in Epirus blokkeerde.
3. Lucius Calpurnius Bibulus, derde zoon van Marcus Calpurnius Bibulus (2) en Cato’s dochter Porcia, sloot zich in 43 vC aan bij zijn stiefvader Marcus → Brutus en werd vogelvrij verklaard. Hij nam deel aan de slag bij Philippi (42) en schaarde zich vervolgens aan de zijde van Marcus Antonius, die hem in 36 met het commando over zijn vloot belastte. Calpurnius poogde herhaaldelijk tussen Antonius en Octavianus te bemiddelen. Van 34 tot 32 bestuurde hij als propraetor de provincie Syria, waar hij stierf. [Nuchelmans]
4. Titus Calpurnius Siculus, romeinse dichter uit de 1e eeuw nC, van wie zeven eclogae bewaard zijn gebleven, typische producten van de voor ons gevoel gekunstelde literaire vorm der pastorale (→ bucolische poëzie), die vooral populair placht te worden ih tijden van geürbaniseerde overcultuur.
De bucolische poëzie is naar haar aard een spel van maskerade en illusie. In het geval van Calpurnius Siculus leidt dit tot problemen van identificatie, die zelfs de ons overigens onbekende auteur betreffen. Men is het er wel over eens dat bepaalde toespelingen, bv. op de komeet van 54 nC in 1,77vv, wijzen op de tijd van Nero. Wie echter de in het eerste en het vierde gedicht onder de naam Meliboeus verschijnende patroon van de dichter is, valt niet met zekerheid meer uit te maken: men heeft gedacht aan de wijsgeerdichter Seneca of aan Calpurnius Piso, de samenzweerder van 65 nC, tot wie ook de anonieme, wellicht eveneens door C.S. geschreven Laus Pisonis is gericht. Voorts is men het er sinds het stringente betoog van M. Haupt (1854) over eens dat van de elf eclogae die in onze handschriften tezamen figureren, slechts zeven van Calpurnius Siculus zijn, terwijl de overige vier aan → Nemesianus moeten worden toegeschreven.
In hun literaire vorm en sfeer sluiten de eclogae van Calpurnius Siculus zich nauw aan bij die van Vergilius (over hem handelt 4, 64vv), zo bv. in de beide ondervormen: een strikt bucolische, beperkt tot de wereld van ’herders’ en ’herderinnen’, en een meer politieke (in de geest van Vergilius’ 4e ecloga), die bij Calpurnius Siculus het stempel van de hofpoëzie draagt. Deze beide ondergenres, alsmede een monologische of dialogische compositietechniek, zijn kunstig over de collectie verdeeld:
1. monoloog: Gouden Eeuw onder vredevorst;
2. dialoog: pure bucoliek;
3. monoloog: pure bucoliek;
4. dialoog: Meliboeus moge de dichter bij de keizer
aanbevelen;
5. monoloog; pure bucoliek;
6. dialoog: pure bucoliek;
7. monoloog: Rome, zijn amfitheater en zijn keizer.
Calpurnius Siculus behoort stellig tot de poetae minores, maar verdient het toch niet ongelezen te blijven. Zijn ensceneringen zijn levendig en hij hanteert de hexameter op kundige wijze. Samen met de andere ’Neronianen’ - de epicus Lucanus, de satirische romanschrijver Petronius en de wijsgeer Seneca - getuigt hij van een literair niveau dat sinds de eerste helft van Augustus’ regering niet meer zo’n hoogte bereikt had. De beste handschriften zijn codex Nepolitanus V A 8 (14/15e eeuw) en codex Gaddianus Laurentianus plut. 90,12 inf. (15e eeuw).
Lit. Uitgaven: E. Baehrens (in Poetae Latini Minores 3, Leipzig 1881). H. Schenkl, Calpumii et Nemesiani Bucolica (Leipzig 1885). C. H. Keene, The Eclogues of C. and Nemesianus (London 1887; met commentaar). C. Giarratano, Calpumii et Nemesiani Bucolica3 (Turijn 1951). Met engelse vertaling: J. Wight Duff/A. M. Duff, Minor Latin Poets (Loeb Class. Libr., London 1934 enz.). Met franse vertaling en commentaar: R. Verdière, T. Calpumii Siculi De laude Pisonis et Bucolica (Coll. Latomus 19, Bruxelles 1954). - F. Skutsch (PRE 3, 1401-1406). - M. Haupt, De carminibus bucolicis Calpumii et Nemesiani (Berlin 1854 = Opuscula 1, 1875, 358-406). J. Hubaux, Les thèmes bucoliques dans la poésie latine (Bruxelles 1930). E.. Cesareo, La poesia di Calpumio Siculo (Palermo 1931). W. Schmid, Panegyrik und Bukolik in der neronischen Epoche (Bonner Jahrbücher 153, 1953, 63-96). [Leeman]
5. Calpurnius Flaccus, retor uit de 2e eeuw nC, van wiens dedamationes, retorische oefenstukken, 53 excerpten bewaard zijn gebleven.
Lit. Uitgave: G. Lehnert, Calpurni Flacci Dedamationes (Leipzig 1903). - J. Brzoska (PRE 3, 1371-1373). [Nuchelmans]