Moderne naam van een grote puinheuvel op de westelijke oever van de Djaghdjagh.
De oude naam van deze belangrijke nederzetting is onbekend. De British School of Archeology in Iraq groef er in 1936 en '37, maar drong niet door tot de oudste fasen van de nederzetting. Uit de Djemdet-Nasr-tijd dateert een reeks tempels, waarin een z.g. ’ogengodheid’ werd vereerd. Opvallend is de grote rijkdom aan kleine kunstvoorwerpen die in deze tempels werd aangetroffen. Ook in de vroeg-dynastieke periode was Brak een belangrijke nederzetting. Uit de Akkad-tijd werd een fort-achtig paleis aangetroffen, dat blijkens baksteeninscripties gebouwd was door Naram-Sin van Akkad. Ook van Rimus van Akkad vond men een inscriptie. Verdere teksten uit Brak, ook uit de Akkad-tijd, zijn van weinig belang. Na de verwoesting van het paleis door een onbekende aanvaller vond een restauratie van het gebouw plaats, misschien door Ur-Nammu, de stichter van de 3e dynastie van → Ur, wiens naam op een tweetal documenten werd aangetroffen. Aan het einde van deze fase werd zeker de helft van de stad verlaten. De nieuwe periode van de geschiedenis van de stad wordt gekarakteriseerd door het overigens niet rijkelijk aanwezige z.g. Haburaardewerk. Het was een onrustige tijd, waarvan de derde en laatste fase tenslotte het einde van de nederzetting betekende, vermoedelijk in de 14e eeuw vC.Lit. M. E. L. Mallowan, Twenty-five years of Mesopotamian discovery (London 1956) 25-38; ld., Excavations at Brak and Chagar-Bazar (Iraq 9). C. J. Gadd, Tablets from Chagar-Bazar and Tall B. (Iraq 7, 60v). [v. Driel]