Woordenboek der oudheid

Prof. dr. J. Nuchelmans - Dr. J.H. Brouwers (1976)

Gepubliceerd op 21-02-2025

BOAZ

betekenis & definitie

Boaz (hebreeuws bo'az: in hem is kracht) naam van

1. Boaz, de man die volgens het boek Ruth optreedt als de go'el (losser) van de familie van Noömi, en daarom met de moabitische Ruth een leviraatshuwelijk aangaat. Het verhaal speelt zich af in Bethlehem. Boaz geldt dan ook als een der voorvaderen van David (Rt 4,21v) en werd in het geslachtsregister van Jezus opgenomen (Mt 1,5; Lc 3,32).
2. Boaz, een van de twee koperen tempelzuilen, de Jakin en de Boaz bij de toegangspoort van de tempel van Salomo (1Kg 7,21), die vervaardigd werden door Hiram uit Tyrus. Dergelijke zuilen zijn ook aangetroffen bij Syrische en fenicische tempels; men vermoedt dat ze een functie hadden als vruchtbaarheidssymbolen. Bij ceremoniële plechtigheden stelde de koning zich bij een der zuilen op, zoals Josia bij de inzet van zijn hervorming (2Kg 23,3) en de zevenjarige Joas bij zijn uitroeping tot koning (2Kg 11,14). Jr 52,20-23 geeft een beschrijving van de twee zuilen.

Lit. (ad 2): R. B. Y. Scott, The Pillars Jachin and Boaz (JBL 58, i939, 143-149). W. F. Albright, Two Cressets from Marisa and the Pillars of Jachin and B. (BASOR 85, 1942, 18-27). H. G. May, The Two Pillars before the Temple of Salomon (ib. 88, i942, 19-27). S. Yeivin, Jachin and B. (PEQ 91, 1959, 6-23). W. Komfeld, Der Symbolismus der Tempelsaulen (ZAW 74, 1962, 50-57). [Beek]

< >