Woordenboek der oudheid

Prof. dr. J. Nuchelmans - Dr. J.H. Brouwers (1976)

Gepubliceerd op 21-02-2025

BION

betekenis & definitie

Bion (Βιων), griekse eigennaam, o.a. van twee wijsgeren en een dichter.

1. Bion van Abdera, wiskundige en wijsgeer (ca. 400 vC), leerling van Democritus. Volgens Diogenes Laërtius (4,58) was hij de eerste die tot de conclusie kwam dat er op aarde streken zijn waar het beurtelings zes maanden nacht en zes maanden dag is. Bion zou ook de relaties tussen windrichting en klimaat bestudeerd hebben. Verder is er over hem niets bekend.
2. Bion van Borysthenes (de tegenwoordige Dnjepr in Zuid-Rusland), populaire griekse wijsgeer uit de eerste helft van de 3e eeuw vC. Als jongen geraakte Bion na een veroordeling van zijn vader in slavernij, hij werd echter vrijgelaten, kreeg een goede opvoeding en erfde het vermogen van zijn voormalige meester. In Athene studeerde hij in de Academie (Xenocrates) en het Lyceum (Theophrastus), maar op den duur voelde hij zich meer aangetrokken tot de → cynische school van → Crates van Thebe. Vervolgens wist hij, van stad tot stad trekkend, op een voor het grote publiek begrijpelijke wijze wijsgerige problemen te behandelen, waarbij hij op humoristische wijze a la Socrates kritiek op overgeleverde waarden leverde en de leer verkondigde dat geluk te bereiken is door zich aan de wisselende omstandigheden aan te passen.

Bion geldt als de grondlegger van de → diatribe, een levendige verhandeling in lichte gesprekstoon, meestal over een ethisch vraagstuk. Zijn invloed werkte lang door, o.a. op → Menippus van Gadara, Teles, Horatius, Seneca, Plutarchus en Epictetus. Een marmeren beeld van een wijsgeer in het Museo Capitolino te Rome, een romeinse kopie uit augusteïsche tijd van een grieks bronzen origineel uit de 3e eeuw vC, wordt door velen voor dat van Bion gehouden.

Lit. Fragmenten bij F. Mullach, Fragmenta Philosophorum Graecorum 2 (Paris 1867) 423-429 en K. Wachsmuth, Sillographorum Graecorum Reliquiae (Leipzig 1885) 73-77. - H. von Ainim (PRE 3, 483-485). - Antieke biografie van Diogenes Laërtius 4, 46-58. - R. Dudley, A History of Cynicism (London 1937) 62-69.

3. Bion van Phlossa bij Smyrna, griekse dichter die ca. 100 vC op Sicilië werkte. Van zijn bucolische poëzie zijn een klaaglied en 16 fragmenten bewaard gebleven, waarvan sommige volledige gedichten lijken te zijn. In deze fragmenten overheerst het erotische element sterk het bucolische. Het meest bekend is zijn - onder de werken van Theocritus overgeleverde – Αδωνιδος επιταφιος (Klacht bij het lijk van Adonis), een gevoelige klaagzang van 98 hexameters op de geliefde van Aphrodite, nadat hij door een everzwijn is gedood. Het in ongelijke strofen gelede werkje is een van de mooiste en knapste staaltjes van de hellenistische poëzie en heeft grote invloed gehad op de latijnse elegische dichters. De sterk dorisch gekleurde taal is eenvoudig en zeer welluidend. Na zijn dood, waarschijnlijk door vergiftiging, werd Bion zelf door een anonieme leerling betreurd in een Επιταφιος Βιωωος, die ten onrechte aan Theocritus of Moschus is toegeschreven.

Lit. Uitgaven: A. S. F. Gow, Bucolici Graeci (Oxford 1952); met franse vertaling: P. Legrand, Bucoliques grecs 2‘ (Paris 1954); engelse vertaling: A. S. F. Gow, Greek Bucolic Poets (1953); duitse vertaling van de lijkklacht: U. von Wilamowitz-Moellendorff, B. von Smyma, Adonis (Berlin 1900 = Reden und Vorträge 1, Berlin 1925 , 292-305). - W. Arland, Nachtheokritische Bukolik (Diss. Leipzig 1937). [Nuchelmans]

< >