Aulos (αυλος), belangrijkste blaasinstrument van de griekse oudheid, volgens de overlevering uit Phrygië afkomstig, gebruikt ter begeleiding van paean, dithyrambe en koorlied der tragedie en als solo-instrument bij begrafenissen, bruiloften, symposia, krijgsdansen en militaire marsen.
De αulos leek het meest op de schalmei, een voorloper van onze hobo en klarinet; hij bestond uit een rieten, houten, benen of ivoren pijpje met gaatjes in de wand en voor het aanblazen een enkel of dubbel rieten blad in het mondstuk. De toonomvang van de primitieve aulos, die vermoedelijk maar drie of vier gaten had, was zeer beperkt. Door twee auloi met elkaar te verbinden en gelijktijdig te bespelen (wellicht ook tweestemmig) en/of het aantal gaten uit te breiden - het grootste teruggevonden exemplaar heeft er 15 - werd de omvang al vroeg vergroot, zelfs tot drie octaven; zo werd het ook mogelijk op één aulos (paar) in verschillende toonaarden te spelen.Beroemde aulos-spelers waren Clonas van Tegea, Pronomus en Diodorus van Thebe, Sacadas van Argos en een zekere Olympus. In bepaalde kringen, o.a. bij vele pythagoreeërs, gold de aulos met zijn weke en prikkelende toon als minderwaardig ten opzichte van de → cithara.
Lit. C. von Jan (PRE 2, 2416-2422). - A. Howard, The Aulos or Tibia (Harvard Studies in Classical Philology 4, Boston 1893). K. Schlesinger, The Greek Aulos (London 1939). M. Wegner, Das Musikleben der Griechen (Berlin 1949) 52w; 187vv. [Nuchelmans]