Archimandriet (αρχιμανδριτης; μανδρα: schaapskooi, in de betekenis van klooster).
De term archimandriet is in de 4e eeuw in de grieks sprekende kerk (waarschijnlijk Mesopotamië) ontstaan: overste van monniken. Gewoonlijk was het een priester, maar soms een diaken of gewone monnik. De archimandriet was soms gelijk aan de hegumenos (leider van een klooster). Soms was hij leider van een groep van kloosters.Lit. J. Pargoire (DAL 1, 2739-2761). R. Janin (Lex. Th. u. K.2 1, 825: hier ook gegevens over de titel a. in later tijd). [Bartelink]