Lucius Accius (170-ca. 85 vC) is de belangrijkste romeinse tragediedichter.
Geboren te Pisaurum in Umbrië uit vrijgelaten slaven, kwam hij jong naar Rome, waar hij snel beroemd werd. Als literator van het alexandrijnse type, dat literaire en wetenschappelijke belangstelling met elkaar verbindt, schreef Accius ook over historische (Annales) en taalkundige onderwerpen; zijn voorstellen tot spellinghervorming (aa, ee, uu voor lange a, e, u; ei voor lange i; gg voor ng; e.d.) hadden weinig succes. In vele opzichten trad hij in de voetsporen van Ennius. Hij was bekend om zijn onafhankelijkheidszin en zijn zelfbewustzijn (oderint dum metuant, woorden door Accius aan Atreus in de mond gelegd). Zijn stijl is pathetisch en gezwollen. Het nageslacht beschouwde Accius, wiens stukken nog lang na zijn dood op het repertoire bleven, als de hoofdfiguur onder de romeinse tragici; Cicero noemt hem gravis et ingeniosus poëta. Van zijn omvangrijk oeuvre zijn slechts fragmenten bewaard gebleven, onder meer 704 regels van meer dan 40 fabulae palliatae en 39 regels van de praetextae Aeneadae (of Decius; over Decius Mus) en Brutus (over de val der Tarquinii).Lit. Alle fragmenten met engelse vertaling bij E. H. Warmington, Remains of Old Latin 2 (Loeb Classical Library, London 1936). L. Koterba, De sermone Pacuviano et Acciano (Wenen 1905). Fr. Leo, Geschichte der römischen Literatur (Berlin 1913) 384-405. GRL 14 (München 1927) 131-137.
[Nuchelmans]