Het woord aalmoes is afgeleid van een grieks woord (ελεημοσυνη) voor medelijden en erbarmen, dat in de LXX de weergave is van het hebreeuwse sedaqah (gerechtigheid).
I. In het OT is deze de norm van Gods handelen ten behoeve van de arme en onderdrukte (Dt 6,25; 24, 13; Ps 102,6). Van deze betekenis uit kreeg het woord later de zin van weldadigheid, die aan de arme door zijn medemens bewezen wordt. In de deuterocanonieke en rabbijnse literatuur wordt het geven van de aalmoes opgevat als een godvruchtig werk naast het bidden en het vasten (Sir 7,10; Tob 12,8v).
Lit. R. Bultmann (ThW 2, 482v). - K. Hj. Fahlgren, Sedaka, nahestehende und entgegengesetzte Begriffe im A.T. (Uppsala 1932). F. H. Breukelman, Gerechtigkeit (Vox Theologica 32, 1961v, 42-57). [Beek]
II. In het NT heeft ελεημοσυνη uitsluitend de betekenis van aalmoes Voor het contemporaine jodendom was aalmoesen geven naast vasten en gebed het voornaamste middel om de geschonden gerechtigheid te herstellen (Sir 3,30; 7,10; Tob 12,8v; Hand 10,4.31; vgl. 1 Clem 16,4). Het NT neemt deze opvatting over, zodat aalmoes n geven hetzelfde is als gerechtigheid doen (Mt6,1-18). Christus verzet zich alleen tegen het uiterlijk vertoon daarbij (Mt 6,1-18). Authentiek christelijk is daarentegen de verbinding van aalmoesen geven met eschatologische wereldverzaking (Mt 19,21e.p.; Lc 12,33).
Lit. H. Bolkestein. W Schwer (RAC 1, 302-304). R. Bultmann (ThW 2, 482v). [Bouwman]
III. De vroegchristelijke traditie beschouwde het geven van aalmoesen als een voorname deugd en christenplicht, zoals blijkt uit talrijke verspreide opmerkingen in de christelijke literatuur. Afzonderlijke geschriften over dit thema zijn: Quis dives salvetur? (Clemens van Alexandrië) en De opere et elemosyne (Cyprianus). - De armenzorg werd door de Kerk geleidelijk meer en meer georganiseerd, waarvoor het bezit van de Kerk werd gebezigd (4e eeuw). Ambrosius (De officiis ministrorum) wijst er op dat het gaat om de gezindheid, niet op de grootte van de gave, evenals bv. Leo de Grote (MPL 54, 160 A; 166 B; 168 B). Johannes Chrysostomus spreekt herhaaldelijk over de aalmoes als een middel om de hebzucht te bestrijden. Het geven van aalmoesen is een soort ascese en op de vervolmaking van de eigen persoon gericht. Chrysostomus houdt praktisch geen rekening met de ontvanger van de aalmoesen: de aalmoes bestaat slechts omwille van de gever (MPG 51, 266).
Lit. H. Leclercq (DAL 3, 598-652). H. Bolkestein/W. Schwer (RAC 1, 301-307). - G. Uhlhorn, Die christliche Liebestätigkeit in der alten Kirche (Stuttgart 1882). H. Bolkestein, Wohltätigkeit und Armenpflege im vorchristlichen Altertum (Utrecht 1939). J. Leipoldt, Der soziale Gedanke in der alt christlichen Kirche (Leipzig 1952). O. Plassmann, Das Almosen bei Joh. Chrysostomus (Münster 1961). [Bartelink]