zijn ziekten die veroorzaakt worden door besmetting met een zeer klein micro-organisme, Rickettsia genaamd. Deze zijn het eerst gezien door Ricketts, die de betekenis hiervan nog niet doorgrondde.
Eerst da Rocha Lima kon aantonen dat de epidemische vlektyphus door Rickettsiae werd veroorzaakt; deze soort werd naar de ontdekker en naar de geleerde die zich voor het vlektyphusonderzoek verdienstelijk had gemaakt, von Prowazek, Rickettsia prowazeki genaamd. De hierdoor veroorzaakte epidemische vlektyphus was reeds lang bekend als een der ergste gesels der mensheid, vooral bij honger en armoede, en bij de door oorlogsomstandigheden veroorzaakte vervuiling. Sindsdien is gevonden dat verscheidene andere met koorts verlopende ziekten eveneens door Rickettsia-soorten worden veroorzaakt en dat de vlektyphusgroep veel meer ziekten omvat dan men oorspronkelijk dacht.
Rickettsiae zijn micro-organismen ter grootte van 1 tot 3 micron, die bijna uitsluitend intracellulair leven. In de natuur vindt men verschillende warmbloedige dieren, meestal knaagdieren, met Rickettsiae geïnfecteerd zonder dat deze dieren ziek zijn; deze dieren vormen dus een virusreservoir in de natuur. De infectie wordt van dier op dier overgebracht door een insect, al naar de ziekte een vlo, luis, mijt of teek; slechts bij uitzondering wordt de mens geïnfecteerd, doordat het insect hèm aanvalt in plaats van zijn normale gastheer. Alleen bij de epidemische vlektyphus ontbreekt het dierlijke virusreservoir: daarbij is de mens de enige warmbloedige drager van de besmetting.
Rickettsiae vermenigvuldigen zich niet op kunstmatige voedingsbodems: zij moeten worden gekweekt in levend weefsel, als hoedanig tegenwoordig vrijwel uitsluitend het zich in het kippenei ontwikkelende embryo wordt gebruikt. Ook in verschillende proefdieren kunnen zij zich zeer goed ontwikkelen en van deze eigenschap wordt gebruik gemaakt om hen aan te tonen: in de weefsels van de mens zijn Rickettsiae bijna nooit door microscopisch onderzoek te vinden, bij het zieke proefdier is dit veel gemakkelijker. Door aanpassing aan leven in de longen van proefdieren kan men zeer rijke cultures krijgen, die gebruikt worden bij diagnostische reacties waarvoor geconcentreerde suspensies van de Rickettsiae nodig zijn. Serologisch kan men het bestaan van een infectie aantonen met de complementbindingsreactie of met de agglutinatiereactie met Rickettsiae, die beide specifieke resultaten geven ; zij vereisen echter een zeer zorgvuldige en moeilijke techniek en kunnen daarom alleen in daarop ingerichte laboratoria worden verricht. Meer gebruikelijk is de reactie van Weil-Felix, een niet specifieke agglutinatiereactie met bepaalde soorten proteusbacillen: dit is echter meer een groepsreactie en onderscheidt slechts zelden tussen verschillende soorten vlektyphus.
De klinische verschijnselen van de verschillende Rickettsiosen vertonen grote gelijkenis. Er bestaat hoge koorts met zware hoofdpijn. De patiënt is ernstig ziek; dikwijls delireert hij en is er beneveling van het bewustzijn. De huid toont een kleinvlekkig uitslag. Dikwijls wordt de patiënt door hoest geplaagd; soms ontwikkelt zich een longontsteking. In de latere stadia ziet men ook verschijnselen van de zijde van andere organen (hart, nier, lever).
De sterfte is hoog bij sommige der ziekten, bij andere nauwelijks van betekenis. Men heeft in de antibiotica chloromycetine en auréomycine voortreffelijke geneesmiddelen voor de door Rickettsiae veroorzaakte ziekten gevonden: meestal doen zij de koorts in enkele dagen dalen. Echter is de infectie hiermede niet uitgeroeid: deze antibiotica onderdrukken de groei der Rickettsiae, maar doden hen niet alle, zodat enige tijd na het staken van de therapie weer een nieuwe koortsgolf kan volgen die echter met een enkele dosis chloromycetine weer wordt onderdrukt.
Thans zijn de volgende door infectie met Rickettsiae veroorzaakte ziekten bekend :
1. De epidemische vlektyphus. Dit is uitsluitend een ziekte van de mens; er is in de natuur geen reservoir in andere warmbloedige dieren. Het is een ernstige ziekte met hoge sterfte. De infectie wordt van mens op mens overgebracht door de kleerluis pediculus vestimenti). De luis wordt besmet wanneer hij een lijder aan vlektyphus, bij wie de Rickettsiae (Rickettsia prowazeki) in het bloed circuleert, steekt: met het bloed zuigt de luis het micro-organisme op. Dit vermenigvuldigt zich rijkelijk in de epitheliën van het darmkanaal. De smetstof verschijnt, doordat de daarmede volgeladen cellen afstoten, in de faeces van de luis, en de mens kan zich infecteren doordat hij zich krabt na de steek van de luis en zo de infectieuze faeces in de huid inwrijft: de steek zelf is niet infectieus. Ook door inademen van gedroogde en verstoven luizenfaeces is infectie mogelijk. Men ziet de epidemische vlektyphus dus slechts bij een bevolking die sterk met luizen behept is: anders zou de infectieketen niet kunnen worden voortgezet. Men vindt de epidemische vlektyphus dan ook vooral bij arme, achterlijke bevolkingen, die bovendien genoeg kleren moeten dragen om de luizen een verblijfplaats te kunnen verschaffen: daarom ziet men deze ziekte slechts zelden in de tropen. Vooral bij hongersnood en oorlog kan de epidemische vlektyphus moorddadige epidemieën geven. Zij is inheems in Oost-Europa, Noord-Azië, Afrika en Midden- en Zuid-Amerika.
Bij uitzondering vindt men deze infectie als sporadische ziekte bij personen die niet met luizen in aanraking zijn (bijv. bij gegoede burgers in West-Europa of de V.S.). Dit zijn steeds immigranten uit een streek waar de epidemische vlektyphus inheems is (vooral uit Oost-Europa) en die ook voor vele jaren reeds een vlektyphus doormaakten. Het blijkt dat de Rickettsia zich in de mens, nadat deze van de ziekte genezen is, jarenlang kan handhaven terwijl, wanneer door een of andere reden de verdediging van het menselijk lichaam tegen de smetstof verslapt, de Rickettsiae zich weer vermeerderen en een nieuwe koortsaanval volgt. Deze vorm van vlektyphus is bekend onder de naam ziekte van Brill.
De bestrijding moet bestaan in het ontluizen van de bevolking. Tegenwoordig geschiedt dit voortreffelijk door hen te behandelen met DDT (dichloro-diphenyl-trichlooraethaan) waarbij het poeder met kracht tussen de kleren wordt geblazen; de luizen sterven dan binnen korte tijd door vergiftiging. Doordat de kleding met DDT doordrongen blijft, zullen ook de later uit de eieren komende jonge luizen nog door het gif worden gedood.
Men kan tegen de ziekte vaccineren met een suspensie van Rickettsiae gekweekt in het kippenembryo. De ziekte wordt hierdoor niet met zekerheid voorkomen, maar ze verloopt lichter en de sterfte wordt zeer laag. Vroeger entte men met het vaccin van Weigl, dat bereid werd uit de darmen van luizen, die door de anus met Rickettsiae prowazewki waren besmet. Voor enting van één persoon waren de darmen van 200-300 luizen nodig, zodat dit procédé zich niet voor massaproductie van vaccin leende.
2. De endemische vlektyphus (murine vlektyphus). Deze ziekte beperkt zich gewoonlijk tot de tropen en subtropen. Ze wordt veroorzaakt door infectie met Rickettsia mooseri. In haar normale bestaan leeft deze Rickettsia niet in de mens, maar in knaagdieren, vooral de rat. De infectie wordt van rat op rat overgebracht door de rattenvlo (vooral Xenopsylla) en nu en dan kan een rattenvlo ook de mens aanvallen en zo bij hem ziekte veroorzaken (juist als dat bij de pest is beschreven, echter minder vaak, omdat bij de vlektyphus de rat niet aan de infectie sterft, ja er nauwelijks ziek van wordt). Men vindt de ziekte dan ook daar waar veel ratten voldoende dicht bij de mens leven. In Oost-Azië heet de ziekte in de wandeling shoptyphus: de ziekte die men vindt onder de werkers in Oosterse winkels, pakhuizen enz. In het algemeen is het dus een stadsziekte.
De symptomatologie gelijkt sterk op die van de epidemische vlektyphus, maar de ziekte verloopt gewoonlijk minder ernstig, en de sterfte is slechts gering. De bestrijding moet bestaan in uitroeien van de rat (vangen in vallen, doden door vergif, bouw van huizen waarin de rat zich moeilijk kan verbergen). Ook kan men door DDT op geschikte plaatsen te strooien, de rattenvlo doden zodat de schakel tussen zieke rat en mens wordt verwijderd.
3. De door teken overgebrachte vlektyphussoorten. Deze ziekten vindt men, in verschillende variaties, over de gehele wereld.
De meest bekende vorm is de Rocky Mountains Fever, een ziekte die in Noord- en Zuid-Amerika voorkomt. Het virusreservoir in de natuur van de oorzakelijke smetstof (Dermacentroxenus rickettsii) zijn weer knaagdieren, maar ook de hond. De mens infecteert zich nogal eens op de jacht naar dergelijke dieren, waarbij een teek (Dermacentor, Amblyomma) het knaagdier verlaat en de mens aanvalt, terwijl men ook in huis besmet kan worden als de hond de teken binnenbrengt. Een eigenaardigheid van de infectie van de teek is, dat de Rickettsiae het gehele lichaam doordringen en zich ook in de ovaria nestelen; de jonge eieren zijn daardoor ook besmet en de besmetting kan zo op volgende geslachten van de teek overgaan zonder dat deze jonge teek zich hoeft te besmetten door een maaltijd bij een geïnfecteerd knaagdier. Rocky Mountains fever is een ernstige ziekte, wederom met ongeveer dezelfde verschijnselen, en die nogal eens de dood tot gevolg heeft. Een andere variant is de fièvre boutonneuse, een door de Rickettsia conori veroorzaakte en door teken overgebrachte rickettsiose, die men vooral in de landen om de Middellandse Zee, in tropisch Afrika en misschien ook in West-Azië vindt.
Om de Middellandse Zee is het voornaamste virusreservoir de hond, terwijl de hondenteek (Rhipicephalus sanguineus) de infectie hetzij van hond op hond, hetzij van hond op mens overbrengt. Een opvallende klinische bijzonderheid is, dat op de plaats waar de infecterende teek heeft gebeten, zich een roodzwarte bult en later een zweertje (primair affect) ontwikkelt; vandaar de naam die aan de ziekte wordt gegeven.
Andere door tekenbeet veroorzaakte Rickettsiosen (tekentyphus) vindt men in Zuid-Afrika, Zuid-Oost-Azië, Australië enz.
4. De scrubtyphus of tsutsugamushi-ziekte of mijtekoorts is een Rickettsiose die men uitsluitend in Zuid-Oost en Oost-Azië vindt. In Japan is zij reeds sinds vele jaren bekend als „overstromingskoorts”.
Ze wordt veroorzaakt door besmetting met Rickettsia orientalis, en de infectie wordt overgebracht door de steek van een mijt (Trombicula). Het is een ernstige ziekte, die voordat de therapie met chloromycetine bekend was, in 5-40 pct der gevallen de dood veroorzaakte. Bij een deel der gevallen vindt men weer een primair affect op de plaats van de infecterende steek. Ook bij de mijt kan, evenals bij de teek, de infectie transovariaal op het volgende geslacht overgaan. Het virusreservoir in het wild vormen verschillende knaagdieren, vooral ratten. De mens infecteert zich in het vrije veld.
De mijt toch wordt besmet als zij als larve zich op een geïnfecteerd knaagdier voedt. Bij haar volgende ontwikkelingsstadia, nymphe en volwassen dier, leeft ze in de aarde, waar de eieren worden gelegd en de larven daaruit kruipen. Terwijl nymphe en volwassen mijt zich met plantaardige afval in de aarde voeden, heeft de larve nu opnieuw een bloedmaaltijd voor zijn verdere ontwikkeling nodig. Het zoekt deze bij een nieuw knaagdier of ook bij de mens, die dus door de steek kan worden besmet. Men wordt dus geïnfecteerd op plaatsen waar de mijt bij voorkeur leeft, nl. aan de rand van het bos, op grasvlakten, verlaten akkers en dergelijke (de „scrub”). Het is moeilijk zich in geïnfecteerd terrein tegen de steek van de mijt te beschermen, zoals de in Oost-Azië strijdende legers in Wereldoorlog II hebben ondervonden. Hun verliezen door deze ziekte waren in bepaalde landen (Nieuw-Guinea, Birma) groot, tot men het beschermingsmiddel vond: men drenkt de kleren met dibutyl-phthalaat of benzylbenzoaat, waaraan de mijten te gronde gaan.
5. Een andere door een mijt overgebrachte ziekte is de Rickettsialpox, een eerst voor enkele jaren ontdekte ziekte, welke in New York en enkele andere steden van de V.S. en in Midden-Afrika is gevonden. Het virusreservoir van de Rickettsia akari is de huismuis en de infectie wordt door een mijt (Allodermanyssus) overgebracht. De ziekte verloopt enigszins anders dan de andere rickettsiosen: het hoofdsymptoom is een exantheem van blaasjes, dat zeer veel op dat bij waterpokken lijkt. Ook bij Rickettsialpox vindt men een primair affect op de plaats van de infecterende beet. De patiënten genezen vrijwel allen.
6. Een ziekte waarvan eveneens eerst in de laatste jaren de betekenis is duidelijk geworden is de Q-koorts (Q staat voor Query = vraagteken) veroorzaakt door de Coxiella burneti. In 1935 in Australië ontdekt is, is zij in de oorlog in de V.S. en in de landen om de Middellandse Zee veelvuldig gevonden: thans is ze in bijna alle landen ter wereld bekend.
Wat Europa betreft vindt men Q-koorts in Italië, de Balkan, Spanje, Portugal, Zwitserland, Frankrijk, Zuid-Duitsland en Engeland; België en Nederland zijn tot nu toe gespaard gebleven. Men vindt wederom een virusreservoir in knaagdieren en de besmetting kan ook door een teek worden overgebracht, maar dit is niet de gewone wijze van verbreiding. Het voornaamste virusreservoir is het vee (runderen, schapen, geiten). Er zijn epidemietjes beschreven in slachthuizen, veestallen, melkerijen, fabrieken van melkproducten, fabrieken waar huiden van het vee worden verwerkt enz. Van dat vee is de melk dikwijls besmet en de mens kan de ziekte krijgen door rauwe melk te drinken, maar ook vele mensen die niet zo nauw met vee in aanraking komen, doch bijv. slechts in de buurt er van leven, kunnen Q-koorts krijgen. Het is aangetoond dat de infectie door de lucht kan worden verspreid, met stof, dat ingedroogde dierlijke producten (urine, faeces, mest enz.) bevat; door dit stof in te ademen kan de ziekte ontstaan.
Ook overgang van de besmetting van mens op mens is waargenomen, vooral door rondvliegende druppeltjes speeksel na hoesten. Het ziektebeeld lijkt weer op dat van de andere Rickettsiosen, maar wordt bovendien gekenmerkt door frequent ontstaan van lichte longontsteking. Q-koorts is slechts zelden dodelijk. Een goede bestrijding is nog niet gevonden.
7. Ten slotte is er nog een Rickettsiose bekend, en dat is de loopgraaf koorts of Febris wolhynica, een betrekkelijk lichte infectie, door luizen overgebracht en die vooral in oorlogstijd grote uitbreiding kan aannemen. De verwekker is de R. wolhynica of quintana. De koorts verloopt gewoonlijk in golven van 3-4 dagen met koortsvrije pauzen van ongeveer een week.
PROF. DR W. KOUWENAAR