(Sagina L.), plantengeslacht uit de onderfamilie Alsineeën der Ciryophyllaceeën met 25 soorten vnl. op het N.halfrond, tere kruiden met lijnvormige 2 aan 2 staande bladen zonder steunblaadjes en witte bloempjes met 4 of 5 kelkbladen, 4 of 5 gave kroonbladen, 4, 5 of 10 meeldraden en een vruchtbeginsel uit 4 of 5 carpellen met vrije stijlen, dat tot een 4- of 5-tandige doosvrucht met niervormige ongevleugelde zaden rijpt.
In Nederland vindt men zeer algemeen de overblijvende liggende 4-tallige S. procumbens L., vrij algemeen op zandgrond de overblijvende rechtopstaande 5-tallige S. nodosa Fenzl, zeldzamer de 1-jarige bijna kroonloze S. apctola Ard. en meest kroonloze zoutlievende S. maritima Don (syn. stricta Fr.), alleen in Gelderland en Overijsel de vnl. door kleinere bloempjes van S. nodosa verschillende S. subulata Presl. In rotstuintjes kweekt men de overblijvende S. saginoides (L.) Dalla Torre (syn. Linnaei Presl) uit de Alpen, gelijkend op S. procumbens, maar 5-tallig.