Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 07-02-2022

Van EGMOND

betekenis & definitie

is de naam van een Hollands adellijk geslacht, dat voortgekomen is uit de voogden van de gelijknamige abdij. Bij hun oorspronkelijke heerlijkheid verwierven de Egmonds in de 14de eeuw door huwelijk die van IJselstein.

Onder de zoons van heer Jan (gest. 1451) splitste het geslacht zich in twee takken, waarvan de oudste (uitgaande van Arnold* van Egmond) van 1423-1473 en weer van 1492-1538 over het hertogdom Gelre en graafschap Zutphen heeft geregeerd, terwijl de jongste (gesproten uit Arnolds broeder Willem, gest. 1483) in Egmond, IJselstein enz. opvolgde. In 1483 deelde deze tak zich weer in een Egmondse en een IJselsteinse, die tevens de in de 15de eeuw verkregen heerlijkheden Buren en Leerdam erfde. Voor de eerste werd in 1486 Egmond, voor de tweede in 1492 Buren tot titulair graafschap verheven. De erfenis van IJselstein-Buren is door het huwelijk van Anna van Buren met Willem van Oranje op het huis Oranje-Nassau overgegaan.Lit.: P. Beelaerts van Blokland, De oudere generaties van het geslacht der heeren van E. (in: Maandbl. Ned. Leeuw LVI 1938).

Albrecht van Egmond,

Heer van Meerestein (gest. 1596) nam een werkzaam aandeel aan het verzet tegen Philips II. Hij nam deel aan de tocht van Lodewijk van Nassau naar Groningen (1568) en behoorde tot de voornaamste bevelhebbers van de vloot der Watergeuzen en werd in 1573 benoemd tot krijgscommissaris. In het volgende jaar verdedigde hij met goed gevolg Gouda tegen de aanslag van Noircarmes.

Floris van Egmond,

graaf van Buren en Leerdam en heer van IJselstein, St Maartensdijk, Kortgene, Kranendonk en Jaarsveld (? ca 1470 - 25 Oct. 1539), zoon van Frederik, was tijdens Philips de Schone en onder het regentschap van Maximiliaan een op de voorgrond tredend krijgsoverste in de strijd met de Gelderse hertog en de stad Utrecht. Hij vergezelde Philips in 1501 naar Spanje en werd in 1505 ridder van het Gulden Vlies. In 1508 verdedigde hij Arnhem tegen Karei vanGelre en in 1510 werd hij stadhouder van dit gewest, voor Karei V. Nanogenige krijgstochten inUtrecht en Gelre, was hij van 1515-1518 stadhouder van Friesland. Ook hier moest hij een felle strijd voeren tegen de Geldersen, die hij wel terugdrong, maar die hij niet uit Sneek kon verdrijven. In 1518 werd hij stadhouder van Holland, Zeeland en Westfriesland en kapitein-generaal van het krijgsvolk. In 1522 stond hij aan het hoofd van het keizerlijk leger in Champagne en Picardië en later was hij een invloedrijk raadsman van de landvoogdes, Maria van Hongarije.

Frederik van Egmond,

heer van IJselstein en Leerdam (gest. te IJselstein (?) 1521),was de tweede zoon van Willem van Egmond en kreeg van zijn oom Arnold, hertog van Gelre, wegens hem geleend geld, de heerlijkheid Buren, die in 1492 door keizer Maximiliaan tot een graafschap werd verheven. Hij onderscheidde zich in de Friese, Gelderse en Utrechtse oorlogen en behoorde tot de ijverigste Kabeljauwen. Hij steunde dus de Bourgondiërs en nam o.a. deel aan het beleg van Neuss (1474). In 1477 werd hij kamerheer van Maximiliaan. Hij werd in 1478 bij Nijmegen gevangen genomen. In 1481 bevrijd, ondersteunde hij bisschop David van Bourgondië tegen de burgers van Utrecht en behaalde een beslissende overwinning op die van Amersfoort.

In 1483 voerde hij bevel te Wijk-bij-Duurstede en nam in het zelfde jaar Utrecht. In 1497 versloeg Egmond de Geldersen bij Ravenswaai en deed strooptochten in de Tieler- en Bommelerwaard. Daarna trad hij niet meer op de voorgrond, de oorlog overlatend aan zijn zoon Floris.

George van Egmond,

heer van Hoog- en Aartswoude (1504? - St Amand 26 Sept. 1559), bisschop van Utrecht, was de jongere zoon van Jan van Egmond (f 1516). Reeds in 1526 werd hij kanunnik van het Domkapittel van St Lambert te Luik en in 1534 deken. Hij bezat toen de abdij van St Amand (bij Doornik) in commende. In hetzelfde jaar werd hij gekozen tot bisschop van Utrecht. Als zodanig heeft hij met grote geldelijke moeilijkheden te kampen gehad (waarom hij meest in St Amand woonde) en strijd moeten voeren tegen de Hervormingsgezinde tijdgeest en het steeds minder wordend aanzien van de katholieke geestelijkheid. Met buitengewone ijver en plichtmatigheid heeft hij getracht de vele misbruiken in de Kerk tegen te gaan, de pastoors op hun plichten wijzend, verbodsbepalingen uitvaardigend, die de geldzucht en plichtsverzaking van zijn ondergeschikten moesten beperken en telkens rondreizend om zelf toezicht te houden op de geestelijken en de parochianen (o.a. bezocht hij in 1545, met de landvoogdes, Friesland en bewerkte in 1553, dat Sonnius en Lethmate door de regering hierheen werden gezonden, ter visitatie en zuivering).

Maar zijn bisdom, dat geheel Nederland benoorden de grote rivieren omvatte, was veel te groot om met succes in die moeilijke tijden te worden geleid door één persoon. Ook heeft hij krachtig de pogingen van Herman van Wied, aartsbisschop van Keulen en dus zijn superieur, om langs hiërarchische weg het Lutheranisme in de Kerk in te voeren, tegengegaan en mede daardoor hebben deze pogingen schipbreuk geleden (1545). Hij staat bekend alszeer vroom, van uitstekende levenswandel, liefdadig en geleerd; zijn artistieke belangstelling blijkt uit het eerste venster in de kerk te Gouda, doorhem, geschonken. Hij overleed juist, toen de nieuwe: kerkelijke indeling de toestanden zou hebben kunnen verbeteren.

Jan van Egmond

(f 1385 -4 Jan. 1451), had de bijnaam Jan met de Bellen, omdat hij in de oorlog een gordel met zilveren bellen droeg. Hij volgde zijn vader Arnold in 1409 als heer van Egmond op, was een vijand van graaf Willem VI en werd in 1414 beschuldigd, dat hij, op aanhitsing van zijn schoonvader Jan van Arkel, deel had genomen aan een aanslag tegen die vorst. Daar Egmond wegbleef, werden al zijn goederen verbeurd verklaard en hij zelf verbannen. Hij begaf zich naar het slot te IJselstein, doch dit werd door de graaf opgeëist en aan deze afgestaan, waarna heer Jan het land moest ruimen. Na ’s graven dood (1417) maakte hij zich weder meester van IJselstein; doch Jacoba van Beieren nam datzelfde jaar de stad weder in; Egmond kon vrij aftrekken, terwijl de burgers van Utrecht verlof ontvingen het slot te slechten. Hij nam aan de zijde van de elect Jan van Beieren met ijver deel aan de strijd, tegen Jacoba, veroverde Gorinchem, maar moest de: stad weldra weder afstaan aan de benden van Jacoba, waarbij hij gevangen genomen werd, doch; weldra weer in vrijheid gesteld.

Hij was gehuwd, met Maria, een dochter van Jan van Arkel era van Johanna van Gulik, nicht van de Gelderse: hertog Reinald IV. Vandaar zijn twisten met Willem VI en zijn hechte steun aan de Kabeljauwsen, vandaar ook, dat toen Reinald IV in< 1423 zonder wettige erfgenaam overleed, Arnold, de oudste zoon van Jan van Egmond,. als: zijn opvolger werd gehuldigd. Jan bestuurde als. ruwaard het land tot aan de meerderjarigheid van zijn zoon en onderscheidde zich in de oorlog tegen de Stichtenaars. Zijn rijkdom gaf hem de gelegenheid grote geldsommen aan Jan van Beieren en Philips van Bourgondië in hun strijd tegen Jacoba te lenen. Deze sommen werden gedeeltelijk later terugbetaald, maar deels kreeg hij daarvoor de heerlijkheden Leerdam enz. in pand, die later aan zijn geslacht zouden toebehoren (z hierboven: Frederik van Egmond). Hij heeft voorts voortdurend onenigheid gehad met de abten van de abdij Egmond, van wie hij er enkelen gevangen, genomen heeft. Deze strijd eindigde met een volkomen scheiding van de abdijgoederen en de heerlijkheid Egmond (1439).

Jan,

heer en eerste graaf van Egmond (Hattem 3 Apr. 1438 - Egmond 21 Aug. 1516), was deoudste zoon van Willem (gest. 1483) en nam als. deze (na een tocht naar het Heilige land) ijverig deel aan de strijd van de Kabeljauwsen tegen deHoeksen in Holland en Utrecht. Hij vergezeldeKarei de Stoute bij Neuss en werd in 1476 raad in ’t Hof van Holland en in 1477 kamerheer van Maximiliaan, die hem in 1486 verhief tot graaf van Egmond en in 1491 opnam in het Gulden Vlies. Hij was in 1481 slotvoogd van Gorinchem en na de dood van Joost van Lalaing stadhouder van Holland (1483-1515). Hij kocht de heerlijkheden Purmerende, Baer, Hoog- en Aartswoude en bevond zich te Aken, toen Maximiliaan er tot Rooms koning gekroond werd (1486). Als een van de ijverigste leiders van de Kabeljauwsen veroverde hij Dordrecht en Hoorn, belegerde in 1486 Rotterdam en behaalde in 1490 een belangrijke overwinning op de Hoeksen in het Gat van Brouwershaven, terwijl hij in 1492 de onlusten van het Kaas- en Broodvolk dempte. Eerst in Sept. 1515 legde hij het stadhouderschap neer en werd opgevolgd door Hendrik van Nassau.

Hij was gehuwd met Magdalena van Werdenberg en had verscheiden kinderen, o.a. Walburga, de eerste vrouw van graaf Willem van Nassau, de vader van de prins van Oranje.

Karel

graaf van Egmond, prins van Gavere en Steenhuyse enz. (gest. te ’s-Gravenhage 18 Jan. 1620) was een jongere zoon van Lamoraal, bleef een ijverig aanhanger van de koning en woonde in 1593 te Brussel, waar hem door tussenkomst van de Jezuïeten de goederen zijns vaders, in Brabant en Vlaanderen gelegen, werden teruggegeven. Hij voerde dientengevolge de titel van prins van Gavere, heer van Fiennes, Armentières, La Hamaide en Beierland, werd ridder van het Gulden Vlies, stadhouder van Namen (1599) en meermalen gezant, naar Denemarken en bij de keizer.

Lamoraal

graaf van Egmond, (La Hamaide, Henegouwen, 18 Nov. 1522 - Brussel 5 Juni 1568) was de tweede zoon van graaf Jan (gest. 1528) en verkreeg door de dood van zijn broeder Karei behalve de grafelijke waardigheid de heerlijkheden Purmerende, Hoogwoude, Aartswoude en Beierland in Holland en van Fiennes, Sottegem, Dondes, Armentières en Auxy in Vlaanderen, door keizer Karei V werd hij bovendien verheven tot prins van Gavere (1553). In 1538 was hij met zijn broer Karei in Spanje, nam deel aan de tocht van Karei V naar Tunis en keerde in 1542 terug. Hij bleef in krijgsdienst, streed tegen Gulik en Frankrijk en volgde in 1543 René van Chalon op als bevelhebber van een bande d’ordonnance. Reeds vroeg genoot hij de gunst van Karei V. In 1544 trad hij in de echt met Sabina van Beieren, dochter van Paltsgraaf Johan. In 1546 werd hij ridder van het Gulden Vlies.

Hoe hoog hij in ’s Keizers gunst stond, blijkt uit het feit, dat hij deze vergezelde op de Rijksdag van Augsburg en diens zoon op zijn huldigingstocht door de Nederlanden (1549). Na deelgenomen te hebben aan de hernieuwde oorlog met Frankrijk (beleg van Metz), reisde hij in 1554 naar Engeland om er te onderhandelen over het huwelijk van Philips met Maria, toen koningin van Engeland; hij nam zelfs de plaats in van prins Philips, toen het huwelijk voor de vorm voltrokken werd. Enige jaren later benoemd tot bevelhebber van de lichte ruiterij uit de Nederlanden behaalde hij in de veldslagen bij St Quentin (1557) en Grevelingen (1558) grote roem. Toen Philips II uit de Nederlanden naar Spanje vertrok (1559), benoemde hij Egmond, die in 1552 tijdelijk gouverneur van Luxemburg was geweest, tot stadhouder van Vlaanderen en Artois, tot lid van de Raad van State en tot bevelhebber van het Spaanse krijgsvolk. Bij het verzet van de edelen tegen de regeringswijze van Philips II vormde hij met Willem van Oranje en de graaf van Hoorne een driemanschap, dat zich tegen kardinaal Granvelle verzette. Door een scherp vertoog (23 Juli 1563) trachtten zij diens verwijdering uit de Nederlanden te bewerken bij de koning, terwijl zij de vergadering van de Raad van State niet meer wilden bij wonen.

Nadat Granvelle in 1564 vertrokken was, nam Egmond met de beide anderen weer zitting in de Raad van State, die nu grote invloed op de regering scheen te krijgen. Om de moeilijkheden in het land en de zeer slechte toestand van de geldmiddelen aan de koning bekend te maken, zond de Raad hem naar Spanje. In 1565 werd hij te Madrid met de meeste onderscheiding ontvangen en met schone beloften gepaaid. Toen de bevelen van Philips geheel anders bleken te zijn, toonde hij zich diep teleurgesteld en kwam nog meer onder invloed van Oranje. Hij wilde wel meedoen aan vergaderingen, waarin critiek op het regeringsbeleid werd uitgeoefend en keurde ook het Compromis van de Edelen en de aanbieding van het Smeekschrift goed, doch wilde in geen geval overgaan tot enig gewapend verzet. Door de landvoogdes werd hij meermalen gebruikt om met de verbonden edelen te onderhandelen.

Egmond bleef trouw aan de Katholieke kerk, keurde dan ook de Beeldenstorm beslist af en trad daarna streng op tegen de bedrijvers. Maar, evenals Oranje, trachtte hij tot een accoord te komen, in zijn gewest, met de Calvinisten, doch wilde daarbij niet handelen tegen de uitgesproken wil van Margaretha en al te veel toegeven aan hen, die van de Kerk waren afgevallen. Hij koos dus de zijde van het wettig gezag en de oude Kerk, verzette zich nogmaals absoluut tegen gewapend optreden van de kant van de edelen en legde de door Margaretha verlangde eed van trouw aan de koning af in het voorjaar van 1567. Vervolgens stond hij de landvoogdes bij in het onderwerpen van het verzet en had o.a. een werkzaam aandeel in de belegering van Valenciennes. Hij bleef dus, trots de waarschuwing van de prins van Oranje, de komst van Alva afwachten. Herhaaldelijk werd hij gewaarschuwd, maar hij bleef vol vertrouwen in de landvoogd, overtuigd als hij was volkomen loyaal te hebben gehandeld.

Verraderlijk werd hij na een maaltijd samen met Hoorne gevangen genomen (9 Sept. 1567). De gevangenen werden overgebracht naar Gent en aldaar in het kasteel opgesloten. Vruchteloos beriep hij zich op zijn voorrechten als ridder van het Gulden Vlies, terwijl ook de voorspraak van zijn vrienden en een brief aan Philips zonder gevolg bleven. Nadat hij te Gent een harde gevangenschap had moeten verduren, werd hij in Dec. 1567 van hoogverraad beschuldigd door de Raad van Beroerte, in ’t voorjaar van 1568 werd een lange aanklacht tegen hem opgesteld, ondanks alle pogingen van Vliesridders, Duitse vorsten, Staten van Brabant enz. om zijn onschuld te bewijzen. In Mei werd de aanklacht aan Alva ter beslissing voorgelegd, die ten slotte, toen hij van de inval van Lodewijk van Nassau bericht kreeg, besloot aan alle uitstel een einde te maken : hij velde het doodvonnis en liet dit onmiddellijk op de markt te Brussel voltrekken (5 Juni 1568), tegelijk met dat van Hoorne, voorafgegaan door dat van een aantal lagere edelen. Zijn verbeurd verklaarde goederen werden later aan zijn kinderen teruggegeven.

Egmond was een dapper krijgsman en schitterend seigneur, maar geen politicus, en miste in het geheel de vastheid van karakter, die voor zijn rol vereist werd. Ondanks zijn veroordeling (zeer zeker oprecht gemeend) van de geloofsvervolging bleef hij gehecht aan de eenheid en ceremoniën van de Katholieke Kerk; ondanks zijn soms heftige woede en door achterstelling gekrenkte eerzucht, bleef hij door en door loyaal tegenover zijn heer, de koning van Spanje. Zijn maatregelen tot behoud van de rust in Vlaanderen misten de kracht van de overtuiging en deden hem alleen maar alle populariteit, zowel bij Katholieken als bij Protestanten, verliezen. Beschouwd uit het oogpunt van de koning werd hij terecht veroordeeld, al had elk ruimer denkend rechter voor hem, wegens zijn verleden en zijn houding in 1567, clementie getoond.

DR H. A. ENNO VAN GELDER

Lit.: R. Avermaete, Lamoral d’Egmont (1943); Juste (Th.), Le comte d’Egmont et le comte de Homes ( 1862) ; E. v. Damme, Hist. du procès et de la mort de Lamoral comte d’Egmont (1869) ; Ch. V. de Bavay, Le procès du comte d’Egmont avec pièces justificatives (1854).

Maximiliaan van Egmond

graaf van Buren en Leerdam, heer van IJselstein, Maartensdijk enz. (gest. Brussel 24 Dec. 1548) was een zoon van Floris. Hij genoot de gunst van Karel V, die hem ridder maakte van het Gulden Vlies (1531), nadat Maximiliaan hem o.a. gediend had als maarschalk en als één van zijn vertegenwoordigers, die in 1527 te Schoonhoven met de bisschop van Utrecht onderhandelde over de overdracht van het wereldlijk gezag aan Karel V. In 1537 vocht hij in N.W.Frankrijk en van 1540 tot zijn dood was hij stadhouder van Friesland, welk bestuur uitstekend bekend staat. Meer nog bekend en beroemd werd hij door zijn krijgstocht in 1546 tegen het Schmalkaldisch Verbond: hij trok aan het hoofd van 15 000 man over de Rijn tot bij Ingolstadt en veroverdeop de terugweg Darmstadt en Frankfort. De keizer beloonde hem hiervoor o.m. met het graafschap Tecklenburg.

Toen de beroemde Vesalius hem zijn naderend einde had aangekondigd, kleedde hij zich in volle wapenrusting en verwachtte zo in zijn hofzaal, omringd door vrienden en wapenbroeders moedig de dood (Brantôme, Vies des hommes illustres). Hij was gehuwd met Maria de Lannoy. Hun enige dochter Anna bracht door haar huwelijk met prins Willem I het graafschap Buren en de overige, uitgestrekte bezittingen aan het geslacht van Oranje.

Philips

graaf van Egmond, prins van Gavere, baron van Gaesbeek enz. (1559 - 14 Mrt 1590) was de oudste zoon van Lamoraal, hij vertoefde na de dood van zijn vader jaren in Duitsland en keerde na de Pacificatie van Gent weder in ’t land terug, waar hij in het bezit van de vaderlijke goederen werd gesteld. Hij koos de zijde van de Staten, werd in 1576 kolonel van een regiment in dienst van de Staten-Generaal en tekende in 1577 de Unie van Brussel. Met andere hoge edelen bevorderde hij de aanstelling van Matthias, aartshertog van Oostenrijk. Niet lang te voren had hij Lier ten behoeve van de Staten ingenomen en in 1579 was hij krijgsbevelhebber te Brussel. Hij verzoende zich, toen de opstand steeds meer Protestants werd, als overtuigd Katholiek met de koning, na onderhandelingen met Parma. Hij deed nu een vergeefse poging om Brussel voor Parma te verrassen.

Met 1400 man begaf hij zich naar Geeraertsbergen, veroverde het en maakte zich vervolgens meester van Ninove (1580). Hier werd hij gevangen genomen en eerst in 1585 tegen De la Noue uitgewisseld. Nu werd hij benoemd tot stadhouder van Artois en ridder van het Gulden Vlies. In 1590 door de koning met hulptroepen naar Frankrijk gezonden, sneuvelde hij aldaar in de slag bij Ivry.

< >