Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Uriël COSTA

betekenis & definitie

(oorspr. Gabriël) da (Oporto ca 1585 Amsterdam 1640), figuur uit de Joodse vrijdenkerij van de 17de eeuw en karakteristiek voorbeeld van de innerlijke verscheurdheid der Marranen (Spaanse Joden, die onder dwang een schijnchristendom belijden, maar in het geheim geslachten lang krampachtig vasthouden aan verminkte resten van de Joodse godsdienst) en van de spanningen, die zij na hun terugkeer tot het Jodendom teweegbrachten in de Joodse gemeenschap.

Tussen 1604 en 1608 studeerde Da Costa aan de Universiteit te Coïmbra canoniek recht; twijfel aan de mogelijkheid volgens Katholieke leer de eeuwige zaligheid te verwerven drijft hem naar het Jodendom. Hij wijkt uit naar Hamburg en later — na November 1622 — naar Amsterdam. In zijn levensonderhoud voorziet hij als koopman in koloniale waren, speciaal in suiker. Hij bevindt de religieuze practijk van het Jodendom niet in overeenstemming met de leer van Mozes en publiceert in 1616 zijn Propostas contra a Tradicao, om te bewijzen, dat de tradities van het Jodendom niet authentiek kunnen zijn.

Hij wordt in de ban gedaan door de Rabbijnen van Venetië (1618) en ineen verweerschrift van Leon de Modena als „Tsadduceër”, d.i. ketter, gebrandmerkt. Deze diskwalificatie neemt hij met trots over ter aanduiding van zijn positie, te geredelijker, wanneer het voortgezette streven naar het verwerven van de eeuwige zaligheid in hem de overtuiging vestigt, dat de Bijbel het leerstuk van de onsterfelijkheid van de ziel niet kent. Zijn geschrift hierover valt vóór de publicatie in handen van zijn tegenstanders en in plaats er van verschijnt Samuel da Silva’s weerlegging: Tratado da Immortalidade (Amsterdam 1623). Hiertegen publiceert Da Costa in 1624 zijn Examen das Tradicoens Phariseas conferidas con a Ley escrita, waarvan geen enkel exemplaar bewaard gebleven is.

De Portugees-Joodse gemeente te Amsterdam deed hem in 1623 in de ban en — nadat deze was opgeheven — opnieuw in 1633. Als uitgeworpene gemeden en vervolgd (hij werd zelfs bij de schepenen aangeklaagd wegens aanranding van de Christelijke godsdienst), verbleef hij enige tijd in Utrecht; in 1640 pleegde hij zelfmoord. Als bron voor Da Costa’s levensgeschiedenis en zijn opvattingen geldt het beroemde Exemplar Vitae humanae, een autobiografie, vóór zijn zelfmoord vervaardigd. Echter bezitten wij dit geschrift in een in 1687 (te Gouda) door Philippus van Limborch uitgegeven versie.

Deze blijkt een door onbekende Christenen bewerkte anti-Joodse vervorming te zijn van Da Costa’s origineel in het Portugees, dat spoorloos is verdwenen. Voor zover de inhoud van het Exemplar een oordeel veroorlooft over de denkbeelden van Da Costa — hij schijnt ten slotte de Goddelijke oorsprong van de wet te hebben geloochend, maar niet het Mozaïsche auteurschap van de Pentateuch — is zijn invloed op de bijbelcritiek van Spinoza gering geweest.

DR I. L. SEELIGMANN

Lit.: J. Perles, Eine neuerschlossene Quelle über Uriel Acosta (Krotoschin 1877); C. M. de Vasconcellos, Uriel da Costa (Coïmbra 1921) (Notas suplementares 1924); C. Gebhardt, Die Schriften des Uriel da Costa (Amsterdam, Heidelberg, London 1922); N.

Porges, Gebhardt’s book on Uriel da Costa, Jewish Quarterly Review, N.S. 19 (1928); I. Sonne, Da Costa Studies, ib. 22 (1932); J. Kastein, Uriel da Costa, die Tragedie der Gesinnung (Berlin 1932); A. M.

Vaz Dias, Uriel da Costa (Leiden 1936).

< >