Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SOEDAN (anglo-egyptische)

betekenis & definitie

Brits-Egyptisch condominium in Oost-Afrika, grenst in het N. aan Egypte (parallel van 22° N.Br.), in het W. aan Libye en Frans Aequatoriaal Afrika, in het Z. aan Belgisch Kongo (Kongo-Nijl waterscheiding) en Oeganda en in het O. aan Ethiopië, Eritrea en de Rode Zee. De oppervlakte bedraag. ca 2,5 millioen km2, het aantal inw. (1951) 8.740.000 o.w. ca 305.000 niet-inheemsen (ca 270.000 Westafrikanen die zich op de terugreis uit Mekka in de Soedan hebben gevestigd, 13.000 Egyptenaren, 1200 Indiërs) en ca 7500 Europeanen en Amerikanen.

De eigenlijke Soedanezen zijn voor 60 à 75 pct Mohammedanen, de rest aanhangers van primitieve godsdiensten. Er zijn ca 100.000 Christenen. De hoofdstad is Khartoem (ca 70.000 inw., door een brug over de Blauwe Nijl verbonden met Noord-Khartoem, ca 37.450 inw.). Het land is sinds 1948 verdeeld in 9 provincies: de Noordelijke provincie (Noord-Soedan), Kassala, Darfoer, Kordofan, Blauwe Nijl, Bahr-el-Ghazal, Boven Nijl en Equatoria. Verdere belangrijke steden zijn: Omdoerman, eens de zetel van de Mahdi (ca 118.000 inw.), Kassala (ca 30.000 inw.), Atbara (ca 37.800 inw.), Wad Medini (61.450 inw.) en El Obeid (72.300 inw.); de havens zijn Port Soedan (ca 53.800 inw.) en Soeakin.Physisch-geografisch is het land te verdelen in een noordelijk en een zuidelijk deel; het wordt van Z. naar N. doorstroomd door de Nijl, die in het Z. haar belangrijkste zijrivieren opneemt. (Bahr-el-Ghazal, Sobat, Blauwe Nijl, Atbara). Het N. bestaat vrijwel geheel uit de oostelijke uitlopers van de Sahara, vrij vlak, doch onderbroken door het heuvelland van Kordofan en de Dsjebel Maria in Darfoer, aan de overzijde van de Nijl voortgezet in de Nubische woestijn en aan de Rode-Zeekust afgesloten door het enige hoge gebergte van het land met als hoogste toppen de Dsjebel Erba (2217 m) en Dsjebel Soturba (2220 m). Het gehele noordelijke gebied is woestijn of halfwoestijn en economisch van weinig belang.

Het zuidelijk deel is door betere bevloeiing, afgezien van de uitgestrekte en ontoegankelijke moerassen van de Bahr-el-Ghazal, uitstekend geschikt voor landbouw. Ook heeft het uitgestrekte bossen (zie Soedan en Afrika, bodemgesteldheid, klimaat).

De bevolking bestaat in het N. uit Hamietische en Semietische stammen, dikwijls sterk gemengd. In de Nubische woestijn leven de Ababda en Bisha in, in de streek ten Z. van Soeakin de Madendoa, tussen de Atbara en Blauwe Nijl de Jaalin, Hassania en Sjoekria, in de woestijn ten N. van Kordofan de Baggara’s en in Darfoer zijn de inwoners van gemengd Arabisch en negerbloed. De zuidelijker levende Nilotische stammen omvatten de Sjilloeks, Dinka, Bongos en Azande (zie Niloten). De Arabische stammen in het N. zijn Islamieten, de negerstammen animisten, hoewel sommige noordelijk levende stammen min of meer geïslamiseerd zijn. Het algemene peil van ontwikkeling is laag, doch met name het Arabische deel der bevolking streeft wel naar grotere ontwikkeling, die door het gouvernement wordt aangemoedigd. Missie en zending verzorgen speciaal in het Z. een deel van het onderwijs, dat verder in handen is van het gouvernement en naast volksonderwijs ook instellingen voor middelbare opleiding omvat.

Hoger onderwijs wordt gegeven aan het University College te Khartoem (Gordon Memorial College en de Kitchener School of Medecine), dat opleidt o.a. tot leraren, dokters en rechters in de Mohammedaanse rechtbanken. Ook zijn er enkele scholen voor meisjes.

De in het Z. goed ontwikkelde landbouw levert doerrah (kafferkoren), gierst, sesam en peulvruchten, aardnoten. Vooral echter de katoenteelt is, mede door grote irrigatieprojecten (o.m. het Gezira-project, met een stuwdam in de Blauwe Nijl bij Sennaar, 1926), zeer vooruitgegaan; de Soedan exporteerde in 1951 ca 65.600 ton katoen. De bossen (speciaal in Kordofan en Kassala) leveren vooral Arabische gom, waarvan de Soedan de voornaamste wereldproducent is (export 1951 ca 38.750 ton), verder mahonie- en acaciahout en looistoffen. De veeteelt is eveneens van belang (kamelen). Er is enige mijnbouw (goud) en aan de Rode-Zeekust wordt zout gewonnen.

De Soedan heeft ca 3200 km spoorweg; de belangrijkste lijnen zijn Wadi Halfa - Berber Khartoem - Sennaar en Atbara - Port Soedan, met een aftakking naar Kassala. Het overige verkeer geschiedt vnl. met karavanen en rivierstoomboten. De voornaamste handelspartners van de Soedan zijn Engeland (1951: imp. 34,8 pct. exp. 68,2 pct), India en Pakistan (16,5 en 11,6 pct) en Egypte (9,1 en 6,2 pct).

Het gebied wordt bestuurd door een Engelse Gouverneur-Generaal, wel is waar benoemd door Egypte, doch voorgedragen door Engeland. In 1948 werden een Wetgevende Vergadering van bijna 100 leden (o.w. 10 door de Gouverneur-Generaal benoemde en 62 gekozen leden, slechts 5 er van zijn Engelsen) en een Uitvoerende Raad van 12 leden onder voorzitterschap van de Gouverneur-Generaal (sinds 1950 met een Soedanese meerderheid) ingesteld.

Geschiedenis.

De Soedan was in vroeger tijden het gebied van soms krachtige negerstaten, later gevolgd door Arabische infiltratie, waartegenover enkele Christen-vorstendommen (zie Dongola) zich tot in de 14de en 15de eeuw konden handhaven. Egypte poogde vanouds zich invloed in de Soedan te verschaffen, hetgeen ten slotte bij een inval in 1820 gelukte, toen de tijdens de 16de eeuw nog machtige rijken van Darfoer en Sennaar in verval waren geraakt. Het Egyptische bestuur was op exploitatie gericht en liet alles te wensen over. Niettemin was het Gordon als Engels gouverneur in Egyptische dienst gelukt een vrij stabiel — hoewel uiterst streng — regime op te bouwen, dat echter onder zijn Egyptische opvolger snel tenietging, met als gevolg de opstand van de Mahdi (1881).

Gordon, te hulp geroepen, sneuvelde bij het beleg van Khartoem in 1885. Engeland, dat in 1882 Egypte had bezet, rustte in 1896 een expeditie uit onder Kitchener , doch eerst in 1898 was men de opstand vrijwel meester en de Soedan kwam thans onder Brits-Egyptisch condominium (verdrag v. 19 Jan. 1899, hernieuwd 1936), waarbij in wezen Engeland tot heerser werd over de Soedan. Nadat in de loop der jaren de verhouding tussen beide partners meer en meer was verscherpt, kondigde in 1951 Egypte eenzijdige opzegging van het verdrag aan en wenste de Egyptische koning erkend te zien als „koning van Egypte en de Soedan”. Engeland weigerde deze eenzijdige opzegging te erkennen. Op 12 Febr. 1953 sloten Engeland en Egypte een accoord, waarbij aan de Soedan zelfbestuur werd verleend: binnen drie jaar zouden de Soedanezen moeten besluiten of zij een zelfstandige staat willen vormen, een unie willen aangaan met Egypte of lid willen worden van het Britse gemenebest.

Lit.: Algemeen: R. L. Hill, A Bibliography of the Anglo-Eg. Sudan (Oxford 1939); A Biographical Dictionary of the A.E.S. (London 1952). Topografie: The Anglo-Egyptian Sudan (ed. Ct. Gleichen, London 1905, 2 dln). Bestuur, economie enz.: Governor-General’s Annual Report (London); Sudan, Commercial Conditions, Sept. 1950 (London 1951); Agriculture in the Sudan, ed. by J.

D. Tothill (Oxford 1948). Ethnografie: H. A. MacMichael, A History of Arabs in the Sudan (1922); Idem, Tribes of Northern and Central Cordofan (1912); C. G. en B. Z.

Seligman, Pagan Tribes of the Nilotic Sudan (Oxford 1932). Godsdienst: J. S. Trimingham, Islam in the S. (1949); Idem,The Christ. Church in S. (1949). Geschiedenis: R. Slatin Pasja, Feuer und Schwert in S. (1899); E. A.

W. Budge, The Egyptian S., 2 dln (1907); H. A. MacMichael, The Anglo-Egypt S. (1934); M. Sabry, Le S. égyptien (1947); J. P.

M. Mensing, Egypte en de S., rede (Utrecht 1948); Mekki Abbas, The S. Question (1952); L. Adam, De S. kwestie (Leiden 1952).

< >