is de naam gegeven aan de economische ideeën, onmiddellijk na Wereldoorlog I gelanceerd door de Schotse ingenieur majoor [i]C. H.
Douglas [/i](1879-1952). Evenals Silvio Gesell, prof. F. Soddy, en enige andere economische „ketters”, die hun theorieën en voorstellen verkondigden lang voor Keynes in 1936 zijn General Theory of Employment, Interest and Money publiceerde, zoeken Douglas en zijn aanhangers de voornaamste oorzaak voor het niet behoorlijk functionneren van ons economisch stelsel in het bestaande geldstelsel.Social Credit verlangt verdeling onder de verbruikers van extra koopkracht — ten dele in de vorm van een nationaal dividend, gelijk voor alle burgers — om zo:
1. de koopkrachtige vraag op te voeren en aan te passen bij het aanbod, 2. volledige werkgelegenheid (full employment) daardoor te verwerkelijken dat naarmate de productiviteit, en daarmede het nationaal dividend toeneemt, méér mensen zich vrijwillig uit het productieproces zullen terugtrekken, zodat aan de (relatief) dalende behoefte aan arbeidskrachten gepaard gaat een overeenkomstig verminderd aanbod.
De Canadese provincie Alberta bracht, staande voor een bankroet, bij de verkiezingen van 1935 de Social Credit League onder leiding van William Aberhart aan het bewind. Onder aanvankelijk zeer ongunstige omstandigheden heeft dit bewind — sinds 1943 onder Aberhart’s medewerker en opvolger, Ernest C. Manning — de provincie tot welvaart weten te leiden. Dat men met de resultaten die deze regering ondanks het ontbreken van monetaire autonomie levert tevreden is, bewijst het feit dat sinds 1944 de S.C.L. 51 van de 57 zetels in het provinciale parlement (Legislative Assembly) bezet. De reputatie van deze regering bracht de zuster-partij in British Columbia in 1952 een stembus-succes (van 0 naar 19 zetels op een totaal van 48), waarna deze partij een minderheidsregering vormde.
Lit.: W. P. Roelofs, A Critical and Econometrical Study in Social Credit, diss. Delft (1951).