Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SJYBANIEDEN

betekenis & definitie

Mongoolse dynastie, genoemd naar Sjyban, zoon van Djoedji en kleinzoon van Djingiz Chan, waarvan het rijk zich uitstrekte tussen Ili en Syr-Darja. Omstreeks het midden der 15de eeuw namen zij de naam Euzbegen (Oesbeken) aan.

De eigenlijke grondlegger van de Euzbeegse macht was de Sjybaniede Aboe l-Cheir (1408-1468). In 1430-’31 veroverde hij Chwârizm (= Chiwa) en trok ook andere voordelen uit de onenigheid der Timoerieden (Timoeriden). In 1451 hielp hij zelfs de Timoeriede Aboe Sa‘îd op de troon. Nadat hij in 1456/’57 een zware nederlaag tegen de Oirat (= Kalmukken) geleden had, werden verschillenden zijner vazallen afvallig, o.a. ook enige Nomadenstammen, sindsdien bekend onder de naam Kazakken of Kirgiez-Kazakken; in een strijd tegen dezen sneuvelde hij (1468). Het lukte zijn kleinzoon, Mohammed Sjybanî, in 1500 Boechara en Samarkand te veroveren en na uit de weg ruiming van de daar heersende Timoeriedentak de troon te bestijgen. In 1506-’07 maakte hij ook een eind aan de regering der Timoerieden in Chorâsân en veroverde hun residentie Herât.

In 1503 overwon hij ook de beide Tsjagatayiedenvorsten van Tasjkent en Aksoe (zie Tsjagatay) en voegde de eerste stad aan zijn rijk toe. In 1510 verloor hij in de slag bij Merw, tegen de Safawiede Ismâ‘îl, het leven.Mohammed Sjybanî paarde de edelmoedigheid en ridderlijkheid van de nomade aan de fijne beschaving van zijn tijd. Na een kort tijdsverloop, waarin Bâbôer met behulp van sjâh Ismâ’îl Samarkand veroverde (1511), konden de Sjybanieden zich, na Bâbôer verslagen te hebben (1512), weer in het bezit van de heerschappij over Trans-Oxanië stellen. Onder de opvolgers van Moh. Sjybanî was ‘Abdallâh II (1583-’98) de belangrijkste. Deze verwoestte Mesjhed, de heilige stad der Sjî’iten en ontrukte Chorâsân aan de Safawieden, welk land hij echter in de slag bij Merw, tegen ‘Abbâs de Grote, weer verloor (1597). Hij stimuleerde de vooruitgang (bouwwerken, irrigatiewerken, e.d.) en leeft nog steeds in de herinnering der bevolking voort. Na zijn dood (1598) volgde zijn zoon, al-Moe’ min, hem op; deze werd echter na enige maanden vermoord, waarmede de heerschappij der Sjybanieden ten einde was.

PROF. DR K. JAHN

Lit.: L. Bouvat, L’Empire mongol (Paris 1927); ld., Art. Shaibānī Khān in Enz. d. Islāms IV (Leiden 1934); W. Barthold, Art. Shaibānīden in Enz. d.

Isl. IV (Leiden 1934); ld., 12 Vorlesungen u. d. Geschichte d. Türken Mittelasiens (Berlin 1935); R. Grousset, L’Empire des Steppes (Paris 1948); B. Spuler, Geschichte Mittelasiens in: Gesch. Asiens (München 1950).

< >