Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

SIGER van brabant

betekenis & definitie

Nederlands wijsgeer uit de Middeleeuwen (ca 1235 - Orvieto ca 1282), seculier geestelijke en, hoewel geen priester, kanunnik van St Martinus te Luik, was een beroemd leraar aan de artisten-faculteit der Parijse universiteit, door Dante (Par. X 136-138) bezongen als een „luce eterna” aan de „Vico degli Strami” (rue du Fouarre, Halmenstraat).

Hij wordt veelal de leider genoemd van het zgn. „Latijns averroïsme”. Etienne Tempier, bisschop van Parijs, veroordeelde in 1270 13 stellingen en in 1277 nogmaals 219 stellingen, die vrijwel alle betrekking hebben op Siger van Brabant. Ter verantwoording geroepen, deed hij een beroep op de paus en werd aan het pauselijk hof te Orvieto geïnterneerd, waar hij door zijn secretaris in een vlaag van waanzin zou zijn vermoord.Siger bewoog zich uitsluitend op wijsgerig terrein, waar Aristoteles voor hem als hoogste autoriteit gold, die hij, min of meer aansluitend bij Averroës, zo zuiver mogelijk zocht weer te geven. Waar dit aristotelisme in strijd kwam met de openbaringsleer, moest het volgens hem, als minder zeker, wijken voor de absoluut zekere geloofswaarheden. De leer van een eigenlijk gezegde „dubbele waarheid”, waarbij tegengestelde filosofische en theologische leerstellingen als gelijkgerechtigd naast elkaar kunnen staan, schijnt bij hem niet aanwezig: een zeker rationalisme is hem echter niet vreemd. De meeste ergernis gaf hij met zijn leer van een afzonderlijk bestaande, numerisch éne en voor alle mensen gemeenschappelijke, intellectuele ziel (monopsychisme), waardoor ook de wilsvrijheid in het gedrang kwam.

Zijn voornaamste bestrijders waren Albertus Magnus, Thomas van Aquino, Aegidius Romanus en Raymundus Lullus (Ramón Lull). Hun verweer tegen Siger’s averroïsme gold niet enkel de juiste verhouding tussen geloof en wetenschap, maar was ook een levenskwestie voor hun Christelijk aristotelisme, dat door Siger’s optreden mede in opspraak kwam. De betekenis van dit verweer blijkt uit de talrijke „trionfi”, waarin m.n. Thomas’ overwinning op Averroës werd uitgebeeld. Uit nieuwere onderzoekingen en uit de ontdekking en publicatie van Siger’s werken (Cl. Baeumker, P.

Mandonnet, M. Grabmann, F. van Steenberghen, e.a.) blijkt, dat van een „Latijns averroïsme” als afzonderlijke wijsgerige richting in de 13de eeuw eigenlijk niet kan worden gesproken. Siger’s „zuiver Aristotelisme” is in zijn latere werken het Christelijk peripatetisme ook meer en meer nabij gekomen.

PROF. DR I. J. M. VAN DEN BERG

Bibl.: Quaestiones logicales; Quaestio utrum hoe sit vera: homo est animal nullo homine existente; Quaestiones naturales (ed. P. Mandonnet, Louvain 1908); Impossibilia (ed. Cl. Baeumker, Münster 1898); De aeternitate mundi (Monasterii 1933); De anima intellectiva; tal van commentaren op de werken van Aristoteles.

Lit.: Albertus Magnus, De unitate intellectus contra averroistas (ca 1270); Thomas v. Aquino, De unitate intellectus contra averroistas (contra mag. Sigerum) (1270); P. Mandonnet, S. de Br. et l’averroïsme latin au 13e siècle (2 dln, Louvain 1908-1911); J. Hoogveld, Het Sigervraagstuk der Divina Commedia (in: Van Onzen Tijd, 14, 1913, 140-44, 157-58, 170-74); F. Sassen, Thomas v.

Aq. en S. v. Br. (in: De Beiaard 1923, II, 455-78); ld., S. de Br. et la doctrine de la double vérité (in: Rev. Néosc. de Philos. 33, 1931, 170-79); Id., Gesch. d. patrist. en middeleeuwse wijsbeg. (1950, 203-214); F. van Steenberghen, Les œuvres et la doctrine de S. de Br. (Bruxelles 1938); ld., S. de Br. d’après ses œuvres inédites (2 dln, Louvain 1931-1942); Ph. Delhaye, Questions sur la phys. d’Arist. (Louvain 1941); S. Brounts, S. v. Br. en de wijsg. stromingen aan de Parijse Univ. in de 13e eeuw (in: Tijdschr. v. Philos. 8, 1946, 317-48); Ueberweg-Geyer (1951, 449-55).

< >