is de leer van het geslachtsleven en de afwijkingen daarvan. Zij bestudeert de lichamelijke en geestelijke grondslagen van de menselijke sexualiteit en alle uitingen en uitstralingen daarvan in het individuele en maatschappelijke leven, alsmede het geslachtsleven der dieren, voor zover dit voor het begrip van dat van de mens noodzakelijk is.
Het liefdeleven van de homo sapiens berust ongetwijfeld op biologische grondslagen, die wij ten dele gemeen hebben met onze naaste verwanten uit de dierenwereld (de zoogdieren; meer speciaal de primaten en in het bijzonder de mensapen).
Een zuiver natuurwetenschappelijk georiënteerde studie, die o.m. gebruik maakt van de methoden der moderne dierpsychologie, verschaft ons dan ook waardevolle inzichten in het menselijk geslachtsleven. Tegelijk echter leert zij, dat de natuurwetenschappelijke methode alleen ontoereikend is, omdat de specifiek menselijke facetten van ons geslachts- en liefdeleven langs deze weg niet kunnen worden verklaard, evenmin als de ontzaglijke verschillen, die de ethnologen hebben waargenomen op het gebied van sexuele zeden en gewoonten. De biologische (tegenwoordig vnl. drift- en ontwikkelings-psychologisch georiënteerde) beschouwingswijze dient dan ook te worden aangevuld met geesteswetenschappelijke onderzoekingen, in het bijzonder ethnologische en sociologische.
De moderne sexuologie is een jonge wetenschap (de term „Sexualwissenschaft” dateert uit 1906, I. Bloch). Als haar grondleggers kunnen o.m. worden beschouwd: Bloch, Havelock Ellis, Eulenburg, Fliess, Forel, Hirschfeld, Krafft-Ebing, Marcuse, Moll en Weininger. Zij ontwikkelde zich, hoofdzakelijk buiten-universitair, in nauw contact met de beweging voor sexuele hervorming, aanvankelijk vnl. in Centraal-Europa. Aan de Psychoanalyse — die in dezelfde tijd opkwam — heeft de sexuologie zeer veel te danken, ondanks het feit dat Moll en Hirschfeld Freud scherp bestreden.
De komst van het Nazibewind betekende het einde van de Europese sexuologie. De sluiting van Hirschfeld’s „Institut für Sexualwissenschaft” (1933) was welhaast symbolisch. Het zwaartepunt heeft zich verplaatst naar de V.S., waar de sexuologie een snelle opbloei beleefde, die na 1938 nog eens extra gestimuleerd werd door de massa-immigratie van Europese onderzoekers. In enkele jaren is de Amerikaanse sexuologie — die tegenwoordig nauw samenwerkt met de officiële wetenschap en daarbij financieel rijkelijk wordt gesteund — de Europese voorbijgestreefd. Hoewel reeds vóór Wereldoorlog II enige belangwekkende sexuologische publicaties verschenen (Dickenson, Terman, M. Mead) zijn de meest opzienbarende onderzoekingen van recente datum (Kinsey 1948, Ford en Beach 1951). Hiermede is de sexuologie de door het fascisme in haar ontwikkeling veroorzaakte inzinking wel te boven gekomen.
DR C. VAN EMDE BOAS
Lit.: zie onder sexualiteit.