Nederlands politicus (Oirschot 21 Dec. 1896), promoveerde te Amsterdam in de rechten (1920) en vestigde zich toen als advocaat aldaar. Het jaar daarop werd hij lid van de gemeenteraad en in 1933 van de Tweede Kamer, voor de R.K.
Staatspartij. Van 1935-1937 was hij buitengewoon hoogleraar in het staats- en administratief recht te Tilburg en van 1937-1939 minister van Sociale Zaken in het 3de kabinet-Colijn. In 1946 werd Romme opnieuw Kamerlid, nu voor de Katholieke Volkspartij. Als fractievoorzitter kreeg hij leiding te geven aan de politiek dezer partij op een keerpunt in de ontwikkeling der Nederlandse staatkunde, waarbij definitief gebroken werd met de oude coalitie der confessionele partijen en de samenwerking tussen Katholieken en socialisten de beheersende factor werd. De laatste jaren heeft Romme steeds de wenselijkheid van een regering op zo breed mogelijke basis bepleit.In Mrt 1951 vormde hij een kabinet, uit P.v.d.A., K.V.P., V.V.D. en C.H.U. bestaande, waarin hij zelf echter geen zitting nam, en waarin Drees minister-president werd. Van Romme’s vele functies noemen wij nog die van staatkundig hoofdredacteur van De Volkskrant waarin hij tot 1 Jan. 1953), zij het in voor oningewijden niet steeds geheel duidelijke vorm, zijn opinie over principiële en actuele politieke vraagstukken weergaf.
Bibl.: Erfelijk nationaal koningschap (Amsterdam 1937); Ned. sociale politiek (Hilversum 1940); Nieuwe Grondwetsartikelen (Amsterdam 1945); (met J. R. M. v. d. Brink) Verbreiding v. privaateigendom (Amsterdam 1945); De onderneming als gemeenschap in het recht (Amsterdam 1946).