gevestigd te Amsterdam, werd opgericht op 22 Febr. 1946. In Zweden werd een tanker aangekocht, die tot moederschip werd omgebouwd, terwijl voorts 8 vangschepen werden aangeschaft.
De middelen hiertoe werden verkregen door de plaatsing van ƒ 4 040 000 aandelenkapitaal, terwijl voorts door de Nederlandse Maatschappij tot Financiering van het Nationaal Herstel een crediet van ƒ 7,5 millioen werd verstrekt. In de periode 1946/1947 werd bovendien, ten einde de eigen middelen van het bedrijf in overeenstemming te brengen met de kapitaalsinvestering, nog een aandelenemissie van ƒ 3,5 millioen ter markt gebracht, waarna het aandelenkapitaal ƒ 7 540 000 beliep.
Bij de verbouwing van het tankschip tot het moederschip „Willem Barendsz” werden vele moeilijkheden ondervonden. Ook zag men zich bij de werving van deskundig personeel voor velerlei problemen gesteld. Maar ten slotte kon de vloot, bestaande uit de Willem Barendsz, geëscorteerd door acht jagers, uitvaren; zij bereikte het vangstgebied op 17 Dec. 1946 en hoewel het seizoen reeds was begonnen en voorts nog enige tijd verloren ging voordat de bemanning was ingewerkt, werd toch nog een productie van 12 221 ton bereikt. Ook in de volgende seizoenen werd over het algemeen een vrij goede productie gehaald.
Geleidelijk ging men over tot uitbreiding en vernieuwing van het aantal jagers, maar toen overeenkomstig internationale afspraken de tijdsduur van de vangst steeds meer moest worden ingekrompen, bleek de productiecapaciteit toch te kort te schieten. Dit vond vooral zijn oorzaak in de omstandigheid dat het productievermogen van de Willem Barendsz — welk schip moet worden gerekend tot de kleinste fabriekschepen, die de wateren rond de Zuidpool bevaren — te kort schoot. Derhalve besloot men over te gaan tot de aanbouw van een groter fabriekschip, dat ook geschikt zou zijn voor de verwerking van bijproducten. Omdat met deze plannen belangrijke bedragen waren gemoeid, was het noodzakelijk in overleg te treden met de regering. Er kwam een regeling tot stand, waarbij de maatschappij o.m. de verplichting op zich nam om gedurende 8 jaar alle traan tegen de geldende wereldmarktprijs aan de regering af te leveren, terwijl deze op haar beurt zich garant stelde voor een minimum opbrengst, voldoende om de exploitatiekosten en afschrijvingen te dekken en een dividend van 6 pct uit te keren. Slechts wanneer een beroep op deze garantie zou moeten worden gedaan wegens een slechte vangst, zou het genoemde dividendpercentage overeenkomstig een bepaalde schaal verminderd worden. Van deze garantie moest na afloop van het seizoen 1951/’52 al gebruik worden gemaakt.
De opbrengst van de productie bleek nl. niet toereikend te zijn om aan alle verplichtingen te kunnen voldoen en de Staat der Nederlanden zag zich zodoende genoodzaakt een bedrag van bijna ƒ 1 millioen bij te passen. Inmiddels werd de opdracht tot de bouw van een groot fabriekschip met een draagvermogen van 26 400 ton verleend aan de Dok- en Werfmaatschappij Wilton Fijenoord N.V. te Schiedam, met welke maatschappij werd overeengekomen, dat het schip voor de aanvang van het seizoen 1955-’56 zou worden afgeleverd. De financiering van een en ander zou geschieden door middel van reserveringen en de uitgifte van ƒ 7,5 millioen aandelenkapitaal.
J. E. ANDRIESSEN.