Nederlands letterkundige en politicus (Bergen op Zoom 24 Apr. 1885), studeerde te Delft en was van 1909-1920 op Java werkzaam als ingenieur. Hij had reeds door journalistieke arbeid (reisbrieven) in Nederland de aandacht op zich gevestigd, toen hij in 1922 in de politiek optrad als lid der Tweede Kamer, waarin hij vele jaren zitting had voor de R.K.
Staatspartij. Sedert 1933 is hij wethouder van ’s-Gravenhage; na Wereldoorlog II nam hij daar een tijdlang de functie van burgemeester waar. In het katholieke tijdschrift Van onzen tijd publiceerde hij een tweetal treurspelen: Holofernes (1914), dat tot zijn beste werk is te rekenen, en David (1915), later te zamen verschenen onder de titel Israël (1924); voorts critieken en essays, waaronder de studie Van Ary Prins tot Claudel (1912). Ondanks zijn wat zware stijl doet deze auteur zich in oorspronkelijke als in zijn beschouwende en bespiegelende geschriften kennen als een bijzonder talent. Sedert hij in 1922 de zijde koos der „Katholieke jongeren” verwierf hij zich in deze groep een leidende plaats.Bibl.: In de schaduw der Waringins (1922); Frederik van Eeden’s ontwikkelingsgang (1922); De gordel der aarde (1923); Opgaande wegen (1923); De strijd om de stilte (1924); Israël (1924); In de stuwende strooming (1926).