Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Karikatuur

betekenis & definitie

(It. : caricatura, van caricare, opladen, zwaarder maken, staat ongeveer gelijk met het Franse charge, zodat een karikatuurportret dan ook wel een portrait-charge heet) is een tekening, die in comische of satirieke geest overdrijft. In de betekenis van overdreven portret werd het woord voor het eerst algemeen gebruikt in het midden der 18de eeuw, toen de schilder Pier Leone Ghezzi een reeks van zulke overdreven gelijkenissen tekende van de staf van de Franse ambassade in Rome.

De karikatuur deed spoedig haar intrede in Engeland, waar de aristocratie ze tot een mode maakte. Men bestelde of maakte zelf karikaturen van vijanden en rivalen. De dames maakten er druk gebruik van.Het karikatuurportret was aanvankelijk de enige vorm van tekening of prent, die met de naam,, karikatuur” werd aangeduid. Het was een nieuwigheid, want in vroegere prenten komt het niet voor. Weldra ging men ook andere comische voorstellingen, die meer figuren, en deze in actie, te zien gaven, zo noemen. Ook toen de spot, zowel in vorm als in bedoeling, meer gematigd werd, is het woord in gebruik gebleven voor elke uiting van humor of satire, al was daarin de overdrijving niet of slechts zwak aanwezig. De karikatuur in de 18de eeuw, ook in Nederland, bijv. in de strijd tussen Patriotten (of Kezen) en Oranje-klanten, was nog zeer buitensporig en veelal zeer persoonlijk.

De karikatuur in wijdere zin heeft echter al lang bestaan voor ze deze naam kreeg. Wij mogen ze, naar het voorbeeld van Arsène Alexandre, als de kunst van het lachen (l’Art du Rire) kenschetsen, welke titel, evenals het begrip „lachen”, veelomvattend genoeg is. Het is de kunst, die met een lach op de dingen reageert. Zo zijn tekeningen bewaard op Egyptische papyrusrollen, die allerlei dieren te zien geven, meestal musicerend. Er is er ook een, waarop een leeuw en een eenhoorn een spel doen, dat op „halma” gelijkt. Het dier, dat zich als mens gedraagt, of omgekeerd, de mens in de gedaante (geheel of gedeeltelijk) van een dier waren en bleven veel gebruikte personages in de karikatuur. Het dier staat, nu nog in politieke prenten bijv., dikwijls voor een begrip: de leeuw voor moed, de vos voor slimheid, de haas voor lafheid.

De comische voorstellingen, vooral in plastiek, van Grieken en Romeinen, zijn klaarblijkelijk te beschouwen als geïnspireerd op kluchtscènes of tonelisten in bepaalde rollen. In de Middeleeuwen komen zeer veel karikaturale voorstellingen voor.

In oude kerken, met name in de koorbanken, maar ook aan de gevels (spouwers) kan men nog vele aantreffen, die vaak de duivel in een of andere gedaante voorstellen, soms ook realistische figuren of taferelen uit het dagelijks leven uitbeelden. Men vindt ook tal van koddige of satirieke tekeningen in de oude manuscripten, hoofdzakelijk op de marges of in de versierde hoofdletters verwerkt. Ook hier verschijnt, vermoedelijk naar het voorbeeld der fabelen van Aesopus, de mens geheel of gedeeltelijk in de gedaante van een dier. Meestal zijn zulke kanttekeningen zonder enig verband met de tekst. Niet zelden zijn het glossen op buitensporige modes. Het was vooral in de woelige 16de eeuw, dat de zedeprenten in zwang kwamen.

De Dood (Dodendansen!) verscheen om de mensen aan hun zonden en aan hun vergankelijkheid te herinneren. Een bijna even veelvuldig motief, de Duivel, gold als vertegenwoordiger en aanstichter van die zonden. De zede-karikaturen en die der mode (die men overigens daartoe rekenen kan) bleven, gewoonlijk toch wel in milder vorm, lot in de huidige tijd verschijnen.

De eerste politieke prent verscheen in Frankrijk in de 16de eeuw. Maar het is in Nederland, dat ze zeer spoedig daarna tot bloei kwam, en ze werd allerwegen nagestreefd. Intussen hebben de Nederlandse politieke prenten en zedeprenten in de 16de en 17de eeuw niet veel artistieke waarde of waarlijk geestige inhoud. Men kan wel zeggen, dat Romeyn de Hooghe, in het laatst der 17de eeuw, met zijn talloze heftige karikaturen tegen Lodewijk XIV, onze eerste grote figuur op dit gebied was. Als beschermeling en geestdriftig dienaar van de Koning-Stadhouder Willem III heeft hij vele, voor onze smaak wat ingewikkelde en pompeuze, maar toch mooie en geestige tekeningen gemaakt. Zijn tijdschriftje — misschien het eerste geïllustreerde — Esopus in Europa bevat daarvan verscheidene zeer belangrijke.

Tegen het midden der 18de eeuw kwam, als inleider van de ongekend-populaire spotprentkunst van Engeland, William Hogarth. Het was de tijd, waarin de mensen zich verdrongen voor de prentenwinkels om de chronique scandaleuse en het politieke geharrewar van het tijdvak te volgen. De rijken verzamelden zulke prenten, die zij in portefeuilles bewaarden, en gaven avondjes om deze te doen bezichtigen.

In de tweede helft der 19de eeuw verkreeg de karikatuur, de politieke en vooral de sociale, een meer gematigd karakter. Franse periodieken als La Caricature, Le Charivari, later Le Rire, de Engelse Punch, in Duitsland de Fliegende Blätter en vervolgens de Simplicissimus, in Nederland De Groene Amsterdammer, Lantaarn, Notenkraker, Haagsche Post, Elseviers weekblad, Kroniek, Uilenspiegel, lieten werk zien van grote kunstenaars, in de beide eerste bijv. van Honoré Daumier. Verder zijn de Japanners in het begin van die eeuw grote karikaturisten geweest, in het bijzonder van dieren, en in onze tijd droeg Amerika, met name in de New Yorker een karikatuur bij van een eigen karakter.

CORNELIS VETH

Lit.: Thomas Wright, A Hist. of Caricature, etc. (1864); Champfleury, Hist. de la Caricature (1865); Everitt, Engl. Caricaturists (1893); Ch. Baudelaire, Curiosités Esthétiques; A. Alexandre, l’Art du Rire et de la Caricature (1892); G. Hermann, Die deutsche Karikatur im 19. Jhrh. (1901); Ed.

Fuchs, Die Karikatur der Europäischen Völker (2 dln, 4de dr. 1921); J. Grand Carteret, Les moeurs et la caricature en France (ca 1885); Idem, Les moeurs et la caricature en Allemagne (2de dr. 1885) > Idem, L’affaire Dreyfus et P image (1898) enz.; E. Bayard, La caricature et les caricaturistes (Paris 1909); C. Veth, Fransche Caricaturisten (1925); Idem, Comic Art in England (1935); Mur re 11, Hist, of American Graphic Humor (1934); Low, British Cartoonists etc. (1942).

< >